mee en in 1831 liet hij zich als student te Leiden inschrijven. Op 20 juni 1836 promoveerde
hij summa cum laude tot doctor in de beide rechten op het proefschrift De futura
potestatis judiciariae ordinatione ex legibus 18 Apr. 1827 et 18 Apr. 1835. Vervolgens
vestigde hij zich als advocaat in zijn geboortestad, waar hij in 1845 huwde met Cornelia
Jacoba van den Broecke. Wellicht was hij betrokken bij het initiatief tot steunbetuiging
aan het negen-mannenvoorstel; zie hoofdstuk 4, paragraaf 1. In iedergeval zond hij in mei
1848 een adres aan de koning naar aanleiding van de benoeming van een commissie tot
herziening der grondwet; de inhoud van dit schrijven was helaas niet meer te achter
halen10. In 1849 vertegenwoordigde Fokker het hoofd-kiesdistrict Zierikzee in de tweede
kamer, doch het volgende jaar moest hij zijn zetel afstaan aan Anemaet1
Na de kamerontbinding van 1853 nodigde Fokker de kiezers uit te stemmen op Slicher
van Domburg en Van Eek. "Niet om de personen dier beide heeren, maar om hun
beginselen verdeelt uwe krachten niet en laat geene verbrokkeling van stemmen den
toeleg in de hand werken, waarvan niets dan godsdiensthaat te wachten is"12. Fokker
was een typisch negentiende-eeuws liberaal. Hij voerde nationale eenheid, onkerkelijk
karakter van de staat en volksinvloed voor het ontwikkeld deel der natie hoog in het
vaandel.
Mr. G.A. Fokker was weliswaar een man van liberale beginselen, maar tot de jaren
zeventig ook en vooral pragmaticus. In 1857 verklaarde hij zich tegen het voorstel van
zijn broer om een kiezersvereniging op te richten. Een jaar later achtte hij het geraden dit
idee over te nemen en in de praktijk te brengen. Het conservatisme van het aftredende
tweede-kamerlid Slicher en de onbevredigende stand van zaken bij de aanleg van de
Zeeuws-Limburgse spoorlijn vormden voor hem in 1858 aanleiding om zijn bezwaren
tegen meer formele kiezersorganisatie opzij te zetten en een liberale kiezersvereniging in
het leven te roepen. Vooral de economische belangen van zijn gewest had hij daarbij op
het oog. Niet het organiseren van de kiezers, niet het voeren van propaganda was zijn
doel. Hij wenste slechts de benoeming van kandidaten bij de verkiezingen te bevorderen;
het liefst van liberale kandidaten, die in de tweede kamer erop toe dienden te zien dat
Zeeland niet nog verder bij Holland ten achter werd gesteld. Na zijn functioneren als
voorzitter van 1858 tot 1862 zou Fokker ook later op kritieke momenten de ziel van de
kiezersvereniging "de Grondwet" blijken uit te maken.
Van 1865 tot 1870 en in 1875 was Fokker voor het hoofd-kiesdistrict Middelburg lid van de
tweede kamer. Onderwerpen die bij voorkeur door hem besproken werden waren het
spaarbankwezen, de staatsloterij, de belastingen, het kiesstelsel, de polder- en water-
staatsbelangen13. In mr. J.P.R. Tak (van Poortvliet) vond hij een waardig opvolger en hij
heeft vervolgens al het mogelijke gedaan om deze "protégé" verkozen te krijgen. "De
Grondwet" behoorde tot de middelen waarvan hij zich bediende. Toen dit jong-liberale
kamerlid in 1875 door de kiezers van het hoofd-kiesdistrict Middelburg werd afgewezen,
moest Fokker voor korte tijd ten derde male het kamer-lidmaatschap op zich nemen.
In 1873 verklaarde mr. G.A. Fokker het niet passend te achten, "dat deze kiezers-
vereeniging mannen tot candidaten zou stellen, die clericaal zijn"14. Twee jaren later
verzette hij zich heftig tegen uitbreiding van het ledental door toelating van niet-kies-
gerechtigden als leden van "de Grondwet". In een tijd dat de oude tegenstelling tussen
liberalen enerzijds en conservatieven anderzijds evolueerde naar de tegenstelling cleri
caal versus anti-clericaal, leidde het standpunt van Fokker bijna vanzelf tot een samen
werking van niet-kerkelijke conservatieven en de oud-liberalen. Door te verhinderen dat
de kiezersvereniging "de Grondwet" onder jong-liberale invloed een kiesvereniging zou
worden, heeft Fokker de liberale organisatie in het hoofd-kiesdistrict Middelburg een
slechte dienst bewezen. Door zich zo hardnekkig op te stellen, bevorderde Fokker
indirect de verkiezing van anti-revolutionaire kamerleden in en na 1875. Ofen in hoeverre
men zich dat bewust is geweest, kon uit de notulen van "de Grondwet" niet duidelijk
worden. Zeker is dat van de dood van mr. G.A. Fokker op 24 augustus 1878 geen melding
werd gemaakt in de volgende vergadering van "de Grondwet"15.
91