84. H.L.F. Pisuisse in de Middelburgsche Courant26 maart 1879. 85. Anoniem, Analyse 1877en 1878, 14, 20 en bijlage 11 Hoofdstuk 6: Conclusies 1Zie hoofdstuk 5paragraaf 2 2. In 1848 werd te Goes Ph.J. Bachiene en te Zierikzee mr. G.A. Fokker tot kamerlid gekozen. 3. MessingWerken en leven in Haarlem, 141. 4. Zie hoofdstuk 3, paragraaf 3. 5. Hagoort, Tot zegen geleid, 8. "Bijbel, Vaderland en Oranje" werd opgericht op 12 augustus 1851 te Utrecht, naar aanleiding van een oproep in De Nederlander, het blad van Groen van Prinsterer. Waarschijnlijk zijn eerder en later ook elders anti-revolutionaire verenigingen opgericht. 6. De Bruyne en Japikse, Staatkundige geschiedenis, I, 182 en 183. De vereniging "Nederland en Oranje" haalde dit handboek doordat generaal-majoor H.F.C. baron Forstner van Dambenoy tot de leden van deze anti-revolutionaire kiezersvereniging in Den Haag behoorde. Toen bij de opening van de zitting 1852/53 bleek dat deze man ter vervanging van Van Spengler als minister van oorlog zitting had genomen in het eerste ministerie Thorbecke, vroegen Van Dam van Isselt en Höevell vanuit de kamer, hoe Forstner zitting kon nemen in dit kabinet. Thorbecke legde uit dat Forstner had verklaard nooit met Groen gesproken te hebben en op de vraag wat Forstner dacht over de gang van het bestuur sedert 1848 en 1849 hem een antwoord had gegeven waaruit bleek dat over de hoofdbeginselen overeenstemming bestond. Bovendien meende Thorbecke dat men vaak op verzoek van vrienden van kiezers verenigingen lid werd. Aan het debat, waarbij de emoties soms hoog opliepen, werd een einde gemaakt door de motie Metman, die werd aangenomen met tweeën veertig stemmen voor en twee stemmen tegen. De beide tegenstemmers waren Van Eek en Ter Bruggen Hugenholz, twee liberale kamerleden. Met recht maakten zij er bezwaar tegen dat Van Spengler half juni 1852 was opgevolgd door een "vertrouweling van de koning, een barse conservatief met streng protestantisme, anti-katholieke, min of meer anti-revolutionaire opvat tingen". Uit het oogpunt van homogeniteit was zijn benoeming een aanfluiting. Boogman, Rondom 1848, 92. Het wantrouwen van de twee liberale kamerleden bleek achteraf zeker gerecht vaardigd. Na de val van het liberale ministerie Thorbecke zou Forstner ook onder het conservatief-liberale ministerie-Van Hall - Donker Curtius en het conservatieve kabinet Van der Brugghen op zijn post blijven. Die kameleontische houding had reeds scherpe kritiek uitgelokt. In 1856, bij de behandeling van de begroting voor het volgende jaar, was Forstner voor een niet-parlementaire wijze van optreden berispt door de kamervoorzitter. In 1857 werd zijn begroting door de kamer afgestemd met zesendertig tegen tweeëndertig stemmen, waarna Forstner aftrad. De Bruyne en Japikse, Staatkundige geschiedenis, II, 168. 7. Wels, "Stemmen en kiezen", 330. 8. Buning, Het herenbolwerk, 209. 9. Bijvoorbeeld in Goes; aanwijzing hiervoor: 5. Ingekomen stukken. G.A.M. 115

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 133