Bijlage ITeksten van de handtekeningen verzamelingen
1Handelingen van de tweede kamer der staten-generaal.
Op 20 juni 1848 werd onder "ingekomen stukken" melding gemaakt van de petitie
Sifflé met 101 medeondertekenaars en het verzoekschrift Van Eek met 26 andere
naamtekeningen.
Op 28 juni deed het kamerlid Opperdoes Alewijn verslag omtrent de inhoud van de
beide (nagenoeg) gelijkluidende adressen.
2. Exh. 20 juni 1848, no 339/no. 408.
Archief tweede kamer, doos 882.
A.R.A. IE
Onderzoek op het A.R.A. heeft helaas niet geleid tot ontdekking van de petitie van
Fokker c.s. Op 30 april heeft de staatsraad Van Rappard aan de voorzitter van de
ministerraad bericht gezonden dat een verzoekschrift uit Zeeland met betrekking tot
de grondwet was ontvangen.
3. Exh. 20juni 1848, no 340/no. 409.
Archief tweede kamer, doos 882.
A.R.A. II.
4. 10. Stukken betreffende de verkiezingen. G.A.M.
H.P. Abrahams was de eerste ondertekenaar uit een alfabetische lijst van onder
tekenaars uit de stad Middelburg.
Bijlage 2: Ondertekenaars van de handtekeningenlijsten
1. De tweede bijlage geeft enig inzicht in de sociale herkomst van de personen die het
liberalisme in Middelburg hebben gesteund. Voor de jaren 1848 en 1875 kon dit
worden nagegaan aan de hand van de lijsten met namen en beroepen die gevoegd
waren bij de drie petities die in bijlage één werden weergegeven.
Over het vraagstuk van sociale stratificatie in de negentiende eeuw werd een
discussie gevoerd in het Mededelingenblad N.V.S.G. 45 (1975), 2-48; 46 (1975),
109-118 en later in het Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 4 (1975), 147 e.v., 5
(1976), 75-90, 167-189 en 9 (1977), 243-269.
Over de materie bleek weinig consensus te bestaan; in alle gevallen was voor het
toepassen van een methode vereist dat bronnen voor sociaal-economisch onderzoek
in ruime mate aanwezig waren. In Middelburg was dat niet het geval.
Stearns, European society in upheaval, 1-53, bood informatie di^-bruikbaar was voor
het begrip van de situatie in Middelburg omstreeks het midden van de negentiende
eeuw. Uiteraard was er geen oplossing voor het probleem dat een simpele beroeps
aanduiding geen uitsluitsel kon geven omtrent de sociale' categorie. Moest een
koopman bijvoorbeeld worden gerekend tot de grote of tot de midden-burgerij? Had
een zelfstandige boer zijn grond wel of niet in eigendom en hoe groot was zijn areaal?
2. Van de 102 ondertekenaars van de petitie Sifflé uit 1848 vermeldden 16 personen geen
beroep. De resterende 86 personen werden geacht tezamen 100% uit te maken.
3. De petitie van Sifflé uit 1848 werd ondertekend door acht grondeigenaren, drie
particulieren en een oud-kapitein van de vaart op Oost-lndië. In 1875 waren van de
dertig personen die gerekend werden tot de "grote burgerij" maar liefst elf uit
sluitend "particulier". Zestien gaven alléén hun politieke functie op en noemden
geen burgerberoep; vergelijk hoofdstuk 4, noot 93. Twee mensen vermeldden
"grondeigenaar", één commissaris des konings, één burgemeester en één ridder
Leopoldsorde.
Overigens werden in deze bijlage degenen die naast hun politieke functie van een
burgerlijke betrekking melding maakten, ingedeeld naar dat beroep.
4. In 1848 was uitsluitend sprake van kooplieden, makelaars en commissionairs. In 1875
116