Wat hielden de rechten en plichten van de markies in? Hiervan blijkt een en ander uit een contract "voor eeuwig" gesloten tussen de Prins van Oranje als markies van Veere en burgemeesters en schepenen aldaar over het onderhoud der zee- en andere werken 20 januari 158222 en uit het Statenbesluit tot ontheffing van de leenroerigheid der steden Veere en Vlissingen in 173232. Toen de zaken in 1735 geregeld werden bleek o.m. dat alle ambten uit naam van de heer of markies gediend hebbende voor vervallen werden verklaard. De Veerse en Vlissingse baljuws werden voortaan bij vacatures door de Staten benoemd. De dijkgraaf van de Oostwateringe zou zijn "commissie" in het vervolg door de Staten van Walcheren ontvangen. De benoeming van de secre taris, griffier, schoutsambten e.d. werd aan de steden zelf overgelaten. Tegenover de rechten stonden ook de plichten. Daaronder moest gere kend worden het onderhoud der zeewerken van Veere en Vlissingen. De Staten van Zeeland namen de positie van de markies ten dele in. Zij besloten na de devasallage aan Vlissingen jaarlijks een bedrag toe te kennen van 4656 minus o.a. het provenu van de wijn- en bieraccijns; voor Veere was de jaarlijkse tegemoetkoming 1237, waarop ook de bepaalde korting werd toegepast, hetgeen neerkwam op 1000 Vlms per jaar. Niet alles wat tot het domein behoorde werd onder de macht en admi nistratie van de provincie Zeeland gebracht. Bij een nadere schikking in de gedane devasallage werden niet betrokken de landen in het erf- ambacht van Sandijk, de heerlijkheid Vrouwenpolder c.a. en de landen van de Oranjepolder24. Na het ongedaan maken van de devasallage besloten de Staten in het vervolg de markies vrij te stellen van de verplichting tot onderhoud der zeewerken in de beide steden; deze financiële tegemoetkoming was als pleister op de wonde bedoeld25. Door het ongedaan maken van de devasallage werd de oude toestand hersteld. De baten en lasten kwamen vanaf 1 januari 1748 weer in de "boesem" van het markiezaat26, als gevolg van de bovengenoemde feitelijke inbezitstelling. De Raad en Rekenmeester Pieter Benjamin de Beaufort, speciaal door Prins Willem IV gecommitteerd, verscheen op 8 juni 1748 in de vergadering van het Veerse regeringscollege tot over neming der Domeinen en andere regalia. De notulen van die datum geven vele bijzonderheden over hetgeen deze overname inhield27. Door de plechtige inhuldiging zou de Prins thans ook officieel in het bezit gesteld worden van het markiezaat. Het is de moeite waard nog een ogenblik stil te staan bij het staatsrechtelijk karakter van de plech tigheid. Hoe had de verheffing van een leen in de tijd van de Republiek in het algemeen plaats? De leenband veronderstelt een hiërarchische relatie van leenheer en leenman. De verplichting van de leenheer be paalde zich tot de bescherming van zijn leenman (vazal); aan de andere 134

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 160