1747 een voorbeeld te laten geven de Prins tot stadhouder, capitein en
admiraal-generaal van Zeeland te benoemen, met de prerogatieven aan
dit ambt verbonden. Op 13 mei van datzelfde jaar werd ter staatsverga
dering in Middelburg het voorstel aangenomen Willem IV o.a. het
markiezaat van Veere en Vlissingen terug te geven. Op 10 december
1747 bracht Vereist het Veerse regeringscollege op de hoogte van het
feit, dat de Prins misschien zou overkomen voor een inhuldiging. Van
toen af aan zal men voorbereidingen hebben gemaakt voorde ontvangst
in Veere, en misschien had Vereist de Prins reeds eerder gepolst voor
dit plan.
Toen Burgemeester Nebbens op 6 juni 1750 bekend maakte dat de Prins
weldra zou overkomen om als markies te worden gehuldigd en dat
voorbereidingen voor de ontvangst en de inhuldiging dienden te wor
den gemaakt, bleek dat "geen traces van eenig belang" ter Griffie
gevonden waren van de wijze waarop deze plechtigheid bij vorige
markiezen in het verleden gebeurd was. In de boedel van de overleden
raadsheer De Vos zouden wellicht de nodige papieren te vinden zijn,
waarvan copieën konden worden gemaakt. Secretaris De Cliever ver
trok naar Goes voor een bezoek aan de heer Comelis Keetelaar, enige
broeder en erfgenaam van de overleden Raadpensionaris van Zeeland.
Het resultaat van de visite bleek te bestaan uit een memorie van het
ceremonieel bij de hulding van Jonker Lodewijk van Montfoort op 22
juni 1502, dus nog uit de tijd vóór het markiezaat34. Een missive werd
verzonden met de vraag of de Keetelaar nog eens de charters en
papieren wilde bekijken en of wellicht de memorie van de hulding van
Prins Maurits nog aanwezig was. Toen burgemeester Vereist op 23
januari 1751 aankondigde dat de Prins tegen eind maart/begin april van
dat jaar naar Zeeland wilde komen, bleek dat bij de Retro Acta van
Veere geen verbaal van het ceremonieel bij de inhuldiging van vorige
markiezen was te vinden. De memorie van Prins Maurits en die van zijn
vader waren blijkbaar verloren geraakt. Daarom werden twee commis
sies ingesteld, een voor het ceremonieel dat in acht genomen moest
worden, in overleg met Vlissingen, waarna de goedkeuring van de Prins
verkregen moest worden. De andere commissie zou zich bezig houden
met de op te richten erepoorten en verdere decoratiën35. Er werd o.a.
bepaald dat de poorten met zoveel zwier en "nettigheijd" gemaakt
zouden worden als enigszins mogelijk was.
Eind februari 1751 was de plaats bekend waar de poorten zouden
worden opgericht. Er zal rekening gehouden zijn met het stratenpa-
troon van de stad. De poort moest immers een maximum aan effect
bereiken. Wat het gevaarte zelf betreft speelden vanzelfsprekend de
factoren als een behoorlijke doorgangshoogte en -breedte een rol,
teneinde geen beletselen bij de passage te vormen36.
Burgemeester Vereist maakte Willem IV enige maanden vóór de plech-
136