tigheid attent op het oude gebruik van het strooien van zilveren pennin gen; hij haalde daarvoor enkele passages aan uit de oude kronieken van Reygersbergen en Jean Francoys le Petit, waaruit bleek dat dit uit strooien door Willem I en Maurits respectievelijk in 1581 en 1588 werd gedaan37. Behalve op het gebruik, door historische feiten aangetoond, wees Vereist ook op de afmeting van deze penningen. Ze zijn van de grootte van een Hollandse gulden, doch wat lichter. Het concept-reglement voor de ontvangst, waarin op het laatst nog enige kleine veranderingen werden aangebracht, was op 20 maart 1751 gereed. De totale "appara tus" was een 18de-eeuwse versie van de middeleeuwse blijde incomste met de vele erepoorten daarbij gebruikelijk. Pas toen het bericht binnenkwam dat de Prins uit Den Haag binnen enkele dagen naar Zeeland zou vertrekken, werd een besluit genomen inzake decoraties en illuminaties aan stadhuis, kerk, toren en poorten. Deze versieringen hadden blijkbaar niet veel voorbereidingstijd nodig. Toen de Prins in Middelburg was gearriveerd werd de volgende dag de laatste hand nog gelegd aan het reglement van de ontvangst. Er was bv. nog niet bepaald onder welke titels en rechten Willem IV het markie- zaat wilde ontvangen. De formulieren van de eden door de Prins en de gemeente af te leggen werden getoond, waarbij de Prins nog een kleine verandering aanbracht. De dag van de hulde werd toen vastgesteld op 1 juni. Niet alleen Veere moest zich terdege voorbereiden voorde inhuldiging. Ook Middelburg diende zich gereed te maken, bv. voor wat betreft de huisvesting van de Prins en de hofstoet. In tegenstelling tot de eerste markies verbleven de Oranje's zelf vrijwel niet in Zeeland. Laatstge noemden lieten zich vertegenwoordigen door een representant; in 1751 was dit Jonkheer Jan van Borssele38. Hij had het huis in de Abdij van Middelburg, voor zijn inwoning bestemd en waar de Oranje's logeren bij hun aanwezigheid in de provincie, laten opknappen; er was tot op het laatst nog hard aan gewerkt om het verblijf in gereedheid te brengen. Willem IV en enkele personen uit zijn gevolg werden daar gehuisvest. De Prins had aangedrongen op een ontvangst op beperkte schaal; dit gold vooral voor die steden, die hij nog pas vier jaar geleden bezocht had in verband met zijn aanstelling als stadhouder. De redenen om de ontvangst wat sober te houden lagen op financieel terrein van de provincie Zeeland, al zal de gezondheidstoestand van de Prins toen ook wel een rol gespeeld hebben. In ieder geval verzocht hij de hofhouding door zijn eigen bedienden te laten doen als middel tot het minder kostbaar maken van het "defroyement" (onkosten van de visites kwa men altijd ten laste van de provincie). Het gevolg bestond uit 151 personen, inclusief zijn bedienden39. Ook kwamen 80 paarden en de nodige koetsen mee, een bewijs van de weelde die toen aan het stadhou derlijk hof heerste40. 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 163