paarden voortgetrokken. Boven de frontispice een tekst aan Seneca ontleend. Vijfde in de reeks stond de boog op de Vismarkt; deze poort gaf toegang tot het voorplein van de Campveerse toren, tevens stadsherberg. De boog was van "steen". Zij bestond uit een poort met een hoge piramide daarboven, en was geïnspireerd op het thema van de voorheen zegen rijke visvangst. Boven de doorgangshoogte een tekst met de lotgevallen van Veere vanaf haar ontstaan. Bovenop de piramide het wapen van Veere. Hierop volgde het zesde exemplaar, een poort in de Korte Oudestraat; zij had geen bijzondere zinbeelden. Aan de pilasters allerlei speeltuigen en festons om de blijdschap over deze bijzondere dag weer te geven. Boven in het "gewelf' een ronde opening (afgezet met balusters), waardoor licht naar beneden "schijnt". Vervolgens kwam de eerste poort op de markt. (Vereist had de kosten hiervan op zich genomen.) Zij was van hout vervaardigd en drie voeten diep. De vleugels voor het vuurwerk waren hieraan bevestigd. Levende oranjebomen op de neergaande krullen boven de pilasters. Boven op de boog de geschilderde wapenschilden van Willem IV en zijn gemalin. Overdag diende de boog, zoals de andere exemplaren, als een door gang. Des avonds werd een groot tafereel in de opening aangebracht, dat als achtergrond diende voor het vuurwerk. Tweede erepoort op de markt, voor het Nauwstraatje. Deze dubbele boog, ook door burgers betaald (evenals die voor de Zandijkse poort, waaraan zij sterk doet denken), heeft zeer fraai latwerk met oranje boompjes in potten, weerszijden van de boog. Bovenop hier een peli kaan. Een tijdvers naar de zijde van het stadhuis en naar de zijde van de markt. De negende erepoort kwam ter sprake in het vorige hoofdstuk. De Prins reeds hier door na afloop van het vuurwerk. Wij moeten ons deze poorten voorstellen als tijdelijke gevaarten, maar toch ook weer niet zo ephemeer. Na de inhuldiging zijn ze nog ruim anderhalve maand blijven staan. Op 18 juni 1751 werd besloten de bogen zo voordelig mogelijk te verkopen. Bij een publieke veiling werden ze niet verkocht. Toen werd de beslissing genomen de tijdelijke straatversiering te verwijderen en tegen de muur van de zijbeuken van de Grote Kerk te plaatsen, zódanig dat ze zo voordelig mogelijk uit kwamen. Daar kregen ze een min of meer definitief onderdak. Een feestpreek uit 1772 vermeldt dat zij er staan. Er wordt wel eens gezegd: "Niets permanenter dan het tijdelijke". Dit geldt tot op zekere hoogte ook hier. Ongetwijfeld hebben de tijdgenoten met bewondering gekeken naar het beeldwerk en de fraaie cartouches, waarvan zij de betekenis aan elkaar zullen hebben verteld. 147

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 173