een andere factor een rol gespeeld, namelijk de overvloedigheid in het optooien van de poorten tijdens de Lodewijk XV periode gebruikelijk. Een dergelijke stijl komt niet alleen weinig overeen met de aard van de Noord-Nederlanders, maar de zuiderburen hebben ook meer praktijk op dit gebied door hun jaarlijkse ommegangen (processies), carnavals optochten e.d. Het was trouwens geen uitzondering, dat buiten de regio een beroep moest worden gedaan op ontwerpers en uitvoerders van deze tijdelijke feesttooi. Een voorbeeld daarvan is de vervaardiging van decoraties in 1737, wanneer Willem IV als Heer en Baron van Breda met zijn gemalin de plechtige intrede doen. Een der meest toonaangevende architecten in Holland, Pieter de Swart, werd gevraagd zijn medewerking te verle nen voor de werkelijk prachtige erepoorten (ook voor het vuurwerk en de aankleding van de pui van het stadhuis te Breda73), die inderdaad, ook volgens het oordeel van de Prins, nog mooier waren dan die te Veere in 1751; deze namen een tweede doch eervolle plaats in ("na die van Breda de mooiste, die ik ooit gezien heb", zo schreef hij aan zijn vrouw). Deze uitspraak is belangrijk, omdat de betrouwbaarheid der afbeeldingen vaak wat te wensen overlaat. Er zijn praktisch geen gegevens voorhanden over de activiteit van deze schilder. Hij was bv. geen lid van het St. Lucas Gilde te Brugge. Uit de bronnen blijkt dat hij niet alleen te Brugge woonde toen hij aangezocht werd voor de triomfbogen in 1751, maar ook Bruggeling van geboorte was (hij leefde van 18 oktober 1728 tot 13 juli 1815). Hij was bij zijn komst in Veere dus pas 22 jaar; inderdaad wel jong voor de belangrijke taak hem toevertrouwd. In een artikel uit 1888 over Beuckels74 wordt vermoed dat hij bij Mathijs de Visch, die 1750 stadsschilder te Brugge was, in de leer is geweest. Hij was nog geen 20 jaar, toen hij een reis naar Frankrijk en Italië wilde maken "ut in sua se arte perficiat" en daartoe de nodige papieren en getuigschriften vroeg aan de geestelijke en wereldlijke overheid van de stad; hij verkreeg deze papieren in oktober 1748, in de tijd dat de vrede van Aken geslóten werd. Het is dus niet mogelijk dat hij gewerkt heeft voor eventueel op te richten triomfbogen ter gelegenheid van deze vrede. Hij zal zich voordien in het schildersvak hebben bekwaamd; overheden in Brugge hebben daarvan de "bewijzen" geleverd. Wellicht waren deze getuigschriften e.d. ook de aanleiding hem naar Veere te laten komen. Uit aantekeningen van deze stukken is komen vast te staan, dat Beuckels op 17 juni 1750 te Einsiedeln of Waldstatt (Zwitserland) was, een druk bezochte bedevaartplaats in verband met de zich aldaar bevindende Benediktijner abdij en een wonderbaarlijke relikwiekas. Op 27 juni was hij te Milaan, 12 juli te Loretten, 15 juli te Foligno en 19 juli te Rome bij de Paus. De 8ste augustus was hij te Plaisance, op weg 149

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 175