Onder de leden werden reeds sedert 30 maart 1768 personen van buiten de provincie Zeeland geteld. Anders was het bij de directeuren. De eerste van buiten kwam pas in 1769, en die was Cornelis Ploos. Ploos' ster aan het kunstzinnig firmament was de laatste jaren sterk gestegen. In 1765 was hij begonnen met zijn prent-uitgeverij, gebaseerd op een eigen ets-procédé voor reproductie van fraaie potlood-, krijt- en inkttekeningen van diverse 17de eeuwse kunstenaars. Hierdoor bracht hij de reproducties binnen het bereik van vele kunstliefhebbers. Daar naast is hij de belangrijkste stuwende kracht achter de tot nieuw leven gekomen Tekenacademie van de Stad Amsterdam; hij is er een van de drie - zo genoemde - oudste directeuren. Deze activiteiten ontplooit hij naast zijn maatschappelijke bestaan als houthandelaar en makelaar. Gezien de naam die hij heeft verworven, en het feit dat hij in 1768 lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem was geworden (tegelijk met de doopsgezinde Middelburgse predikant Net- tis, die reeds lid was van het Zeeuwsch Genootschap) is het te begrijpen dat de aandacht op hem kon vallen10. Tijdens zijn bezoek aan Amsterdam medio augustus 1769 komt Tjeenk bij Ploos aan huis op de Binnenkant. Hij deelt hem het een en ander mede over het Zeeuwsch Genootschap en polst Ploos voor een even tueel directeurschap. Op de vergadering van 29 augustus brengt Tjeenk verslag uit van zijn onderhoud en zegt dat hij had konnen remarqueeren dat Ploos het zeer aengenaem zijn zoude indien het genoegen mag hebben als directeur of lid zich hetzelve geassumeert te zien. Namens Ploos overhandigt Tjeenk aan de vergaderden diens fraeye Print met couleuren gedrukt; het gaat hier om de prent van het boertje naar Adriaen van Ostade, die volgens een door Ploos ontworpen kleuren druk-procédé was vervaardigd". In die vergadering wordt Ploos tot directeur van het Genootschap benoemd. Of hij zijn benoeming werkelijk zeer aengenaem heeft gevonden staat te betwijfelen. Hij heeft het er wel moeilijk mee gehad, wat blijkt uit het post-scriptum van zijn brief van 4 december 1769 aan Ds. Van der Aa, de secretaris van de Hollandsche Maatschappij: Ik wenschte hiervan ontslagen geweest te zyn; maar zommige myner Vrienden, en Luiden van den eersten rang, waar aan ik het niet weige ren kon, hebbe my dat doen aannemen. Echter ben ik geenszins voorneemens myn Vaderland te vergeeten, Holland en zyne Maatschappy, legt my het teederst aan 't harte. Weest hiervan verzeekerd, dit mag UEerw. in secretesse aan de Maatschappy van Holland, vrylyk voordragen. Men heeft my ook verzogt een Teekening tot de prys Medalje, waarvan ik reeds de schets klaar heb. Het chauvinisme van Ploos voor de provincie Holland, waarin zijn eigen bakermat en die van zijn geslacht lag, spreekt boekdelen. 187

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 213