hij naar Tjeenk en zegt ten slotte: Niemant pryst dit zouteloos vertoog, en ik bidde onze leeden, zich daar niet, tegen te verzetten, het is niet de pyne waart, en de roetvinken zoude hun oogmerk beryken, het eene zoude het ander uit de vergalde penne haaien, en er niemant dan kwaataardige en slegte by wel vaaren. In een brief van 11 januari over de prijspenning laat hij terloops nog wat kritiek horen op de titelplaat. Hij vindt het o.a. niet passen, dat Pallas met een Statenbybel pronkt. Het stryd tegen de reeden, en bygevolg, tegen de goede smaak, het gewyde moet van het ongewyde, en vooral, het waare van het fabuleuze gescheiden blyven. Zijn kritiek op de papiersoort dreigt hem werk te bezorgen met het oog op het inkopen van goed papier. Hij wil echter nog wel nagaan wie er goed papier levert, doch de onderhandelingen moeten vanuit Vlissin- gen of door drukker Gillissen geschieden. Hij komt in het totaal met vijf namen, van wie A. J. Baak en L. Wolbrink het meest aan de eisen voldoen. Al zijn moeite blijkt vergeefs want bij het ontvangen van de proefdruk voorde 2de bundel (eind juni 1770) merkt hij, dat de kwaliteit van het papier nog slechter is dan die van de eerste. Bovendien de sneede van de letter is ongevallig, en de drukinkt deugt geheel niet. Kortom onze Maatschappij is hier in ongelukkige handen. Waarom laat de heer G niet in Holland drukken voor zijn ree kening, als in Zeiand geen gelegenheid is. Uit een brief van 26 juli blijkt, dat de papiersoort wat beter is, wat witter, maar het formaat is kleiner dan dat van het eerste deel. Over de letter-typen heeft Ploos ook zo zijn gedachten, hebben wij gezien. Dit is niet zo vreemd. Hij is nauw betrokken bij de Lettergieterij Gebrs. Ploos van Amstel (waarin zijn broer Jacob de scepter zwaait); hij is daardoor op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen op letter gebied. Daarbij komt nog dat hij goede contacten onderhoudt met de Haarlemse lettergieter Johannes Enschedé, met wie de Gebrs. Ploos een samenwerkingscontract hebben. Is het mede een zakelijk belang, dat Ploos aanleiding geeft om naast zijn Amsterdamse vrienden, de chirurgijn E.P. Zwagerman en mr. J.J. Hartsinck, met zijn brief van 15 maart 1770, ook zijn broer Dr. Jacob Ploos van Amstel bij zijn mede directeuren voor te dragen als lid? In elk geval kondigt Jacob in zijn dankbrief van 16 april voorde benoeming tot lid in een P.S. aan, dat hij het voornemen heeft by 't aanstaande goed zaizoen eene reis door Zeeland te doen ter voortzetting van myne Fabricq van Lettergieten en hij hoopt dan persoonlijk contact met het Genootschap te leggenis. Behalve Jacob Ploos toont ook Johannes Enschedé belangstelling voor het Genootschap. Wij zien hem op 25 mei een letterproef (in marokijn gebonden) naar Vlissingen sturen. Deze contacten hebben wel hun effect ten aanzien van de 2de bundel van de Verhandelingen. De gebruikte ornamenten (gesneden door de 201

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 227