HOOFDSTUK 2 HET CENSUSKIESRECHT IN NEDERLAND I. HET KIESRECHT VOOR 1848 Het kiesrecht uit de eerste helft van de negentiende eeuw kon worden samengevat met drie begrippen: standen, trappen en census. De be tekenis van elk der drie kwam het best tot uiting door het proces van afvaardiging naar de tweede kamer der staten-generaal vanuit die instelling te beschouwen. Als kiescollege voor de leden van de nationale volksvertegenwoordiging fungeerden de provinciale staten. De provinciale staten bestonden uit vertegenwoordigers van de drie standen: ridderschap, platteland en steden. De ridderschappen kozen in iedere provincie ongeveer één derde van de leden der provinciale staten. Gezien het geringe aantal personen dat deel uitmaakte van de aristocratie, was de invloed van de stand der edelen op de samenstelling van de provinciale staten veel groter dan men op grond van getallen en evenredigheid zou verwachten. De invloed op de samenstelling van de tweede kamer was buiten alle proporties en redelijkheid, aangezien de adel zijn vertegenwoordigers het meest direct koos. De provinciale staten vormden de enige trap tussen de adellijke kiesgerechtigden en hun afgevaardigden in de tweede kamer. Voor de beide andere standen, platteland en steden, was het kiesrecht in veel sterkere mate indirect. Bovendien was daar het onderscheid van stem- en kiesrecht van belang. De kiesgerechtigden konden worden toegelaten tot de zogenaamde kiezerscolleges. De stemgerechtigden misten het recht zich kandidaat te stellen voor het lidmaatschap van zo'n college of daarin gekozen te worden. Het kiezerscollege op het platteland selecteerde zijn vertegenwoordigers voorde landelijke stand in de provinciale staten. Ten plattelande kwamen dus twee trappen of kiescolleges voor. Op het platteland wezen de gedeputeerde staten de gemeenteraads leden aan, maar in de steden mochten de kiezerscolleges zorg dragen voor de vervulling van vacatures. Daar trad echter de stedelijke raad op zijn beurt als kiescollege voor de provinciale staten op. Zo bereikte het getrapte kiesrecht zijn grootste uitgebreidheid in de steden. Het uit oefenen van politieke invloed door de stemgerechtigde burger op de samenstelling van de tweede kamer liep langs een uiterst indirecte weg. Een drietal kiescolleges waren geplaatst tussen de stemgerechtigde burger en zijn afgevaardigde in de nationale volksvertegenwoordiging, te weten het kiezerscollege, de gemeenteraad en de provinciale staten. De census tenslotte, was het bedrag waarvoor men in de directe 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 25