HOOFDSTUK 3 DE POLITIEK EN PARTIJVORMING GEDURENDE ENIGE DECENNIA NA DE GRONDWETSHERZIENING I. HET VERKIEZINGSJAA-R 1848 Geplaatst in het kader van de doorgaans zo geleidelijke en gezapig verlopende politieke ontwikkeling van Nederland, waren de laatste twee maanden van 1848 een periode van grote levendigheid en bruisen de politieke activiteit. Althans voor zeer velen van het zogenaamde "pays légal", de geprivilegieerde burgers van het wettelijke land, te weten degenen die op grond van het voorlopig kiesreglement gerech tigd waren deel te nemen aan de eerste directe verkiezingen. Op welke wijze is van liberale zijde gepoogd de eigen kandidaten verkozen te krijgen? De Amstelsociëteit, voortgekomen uit de petitiebeweging van 1845, was op haar ledenvergadering van 3 november 1848 hopeloos verdeeld. De meer gematigden waren van plan alle liberalen te doen samen werken in een gecentraliseerde verkiezingscampagne. Deze zoge naamde Donker-Curtianen moesten na hevig verzet echter buigen voor de groep van Thorbeckeanen. Een meerderheid van de vergadering besloot dat de verkiezingen geheel aan te vormen plaatselijke ver enigingen moesten worden overgelaten1. Het was zonder twijfel waar dat Thorbecke en zijn aanhangers bij deze gelegenheid een belang wekkende aanzet tot een meer moderne politieke-partijorganisatie hebben getorpedeerd2. De liberalen propageerden openheid en in de hoofdstad Amsterdam riep een liberaal kiezerscomité een openbare voorlopige kiezersverga dering bijeen op 14 november 1848 in het gebouw Frascati. Daar moest dan een bestuur worden gekozen en de aanwezigen konden namen van eventuele kandidaten noemen. Het bestuur zou vervolgens de kandi daten aan de tand voelen en nagaan of zij vertoonden: "Volledige, onbegrensde, openhartige gehechtheid aan de nieuwe orde van zaken; opregte wil om die zonder terughouding tot wezenlijkheid te brengen..."3. Een tweede voorlopige kiezersvergadering zou een voordracht van het bestuur moeten aanhoren en erover beslissen. De radicaal-liberalen wilden na de herziening van de grondwet ook streven naar vervanging van het oude politieke personeel, maar de open liberale organisatie zou tot dat doel ongeschikt blijken te zijn. De conservatief-liberalen vormden een min of meer onsamenhangende groepering van in hoge mate onafhankelijke, individualistische en doorgaans op hun rust gestelde heren, die zich gaarne rekenden tot het 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 31