"juste milieu". In economisch opzicht waren zij doorgaans voor
standers van de liberale vrijhandelsgedachte. Meer dan de orthodoxe
liberalen waren zij bereid water in de wijn te doen wanneer dat met het
oog op de behartiging van concrete belangen wenselijk leek. De drei
ging van een staatsbankroet in het begin van de jaren veertig hebben zij
zich zeer aangetrokken. De hervorming van de staatsfinanciën en de
leningwet van 1844 was het werk van Van Hall, een van hun voor
mannen. Als financiële oppositie ijverden de conservatief-liberalen in
de kamer voor een effectieve parlementaire controle op de overheids
financiën.
Ten aanzien van de voorstellen tot grondwetsherziening waren er twee
belangrijke verschillen met de liberalen. Allereerst wensten zij bij de
verkiezingen één trap te handhaven, overeenkomstig de ideeën die De
Bosch Kemper in De Tijdgenoot naar voren had gebracht4. Ten tweede
waren zij van mening dat het initiatief tot grondwetsherziening diende
uit te gaan van de koning5. In 1848 kon de conservatief-liberale stro
ming in de kamer groeien door toenadering tussen de liberale aan
hangers van Donker Curtius enerzijds en van conservatieven die bereid
waren de grondwetsherziening als voldongen feit te aanvaarden ander
zijds. Gesteld kon worden dat "het verschil tussen liberaal en conser
vatiefin het staatsrechtelijke wel zeer gering was geworden"6. Reeds in
september was door Van Hall een vereniging opgericht die zich ten doel
stelde de verkiezing te bevorderen van geschikte volksvertegenwoor
digers. Daaronder werd verstaan: "ieder eerlijk, kundig en onafhanke
lijk man die gezind is de veranderde grondwet in opregtheid te helpen
naleven en ongezind eenige reactie of onmatigen vooruitgang te bevor
deren; ..."7. De taktiek kenmerkte zich door beslotenheid en geheim
houding en bestond uit het op vreedzame wijze binnendringen in de
open liberale en voorlopige kiezersvergaderingen. Dit alles geschiedde
zo bekwaam, dat de kandidaatstelling in de vijf Amsterdamse kiesdis
tricten in het algemeen in conservatief-liberale geest uitviel. Ook de
verkiezingsuitslag zelf, die onder andere Van Hall in de tweede kamer
bracht, was voorde conservatief-liberalen heel bevredigend.
2. DE POLITIEKE STROMINGEN IN HET PARLEMENT
Landelijk gezien was de verkiezingsuitslag van 1848 voor de liberalen
een eclatant succes8. In de nieuwe kamer bezetten de "constitutio-
nelen", zoals de liberalen zichzelf bij voorkeur noemden, ruim de helft
van de zetels. Het bereiken van deze meerderheidspositie hadden zij in
sommige gevallen te danken aan de locale aristocratie in de buiten
gewesten, die in veel gevallen niet afwijzend stond tegenover de grond
wetsherziening omdat zij daardoor meer invloed kon krijgen op het
nationaal bestuur, terwijl hun machtspositie in provinciale staten en
14