gemeenteraden niet direct bedreigd werd9. Grote delen van de wel
gestelde en midden-burgerij in de buitengewesten, alsmede welgestelde
boeren in heel Nederland, hebben de liberalen meestal ronduit ge
steund in de hoop de oligarchische machtspositie van de notabelen
elite, vooral die van Holland, te zullen aantasten. Aan het succes werd
ook bijgedragen door een groepering rooms-katholieken, die spottend
ook wel werd aangeduid als "La jeune Hollande Catholique" en die de
geloofsgenoten opriep om op liberale kandidaten hun stem uit te
brengen10. Liberalisme omstreeks het midden van de negentiende
eeuw was dus een emancipatiebeweging van met name de burgerij uit
de buitengewesten. Steun werd gevonden in Groningen, Overijssel,
Gelderland, maar vooral ook in Brabant en Limburg. Vanwege de
separatistische opvattingen die in Limburg hier en daar leefden, moest
deze provincie worden uitgezonderd van de algemene regel dat de
nationalistische tendenties, die zo kenmerkend waren geweest voorde
achttiende-eeuwse patriotten, ook bij de liberalen konden worden
opgemerkt". Zoals overal elders in Europa is de liberale hervormings
beweging in Nederland krachtig gestimuleerd door de impuls van
nationale ideeën en sentimenten.
Het groepje geestverwanten op wier steun Thorbecke in de kamer in
principe rekenen kon, was maar klein. De Thorbeckeaanse kamerclub,
die voor parlementair vooroverleg geregeld bijeenkwam, telde slechts
een veertiental leden. Van een partij was beslist geen sprake vanwege
het individualisme bij de kamerleden. Dat Thorbecke geen vriend was
van partijen uitte hij eens in een debat met Groen van Prinsterer door
zijn opponent toe te voegen: indien wij hier de publieke aan
gelegenheden zullen gaan beschouwen, ieder met een kerkelijk oog, het
zal met de eenheid van den Staat, met de gelijkheid van recht, het zal
met regeering zijn gedaan!"12. Kiesrecht vatte Thorbecke op als een
onderdeel van het staatsrecht en het mocht geen reden tot partij
vorming zijn. Het werd als goed liberaal beschouwd wanneer de kie
zersvergaderingen niet alleen liberalen, maar eventueel ook figuren uit
conservatief-liberale kring kandidaat stelden. Evenzeer was een eis
van liberaliteit dat de kiezersverenigingen in een district hun afgevaar
digde geen opdracht zouden geven om op een bepaalde manier in de
kamer te stemmen, dus hem niet zouden binden aan een imperatief
mandaat. De Thorbeckeaanse theorie was dus: onafhankelijke kiezers
en onafhankelijke volksvertegenwoordigers.
Na de verkiezingen van 1850 telde men onder de 68 tweede-kamerleden
maar liefst 44 liberalen11. Niet meer dan één-derde kon tot de fervente
aanhangers van Thorbecke gerekend worden en de overigen be
schouwden zichzelf als een deel van de grote liberale partij, zij het dan
ook als een zelfstandig deel. Zij stonden afwijzend tegenover de
pogingen van de zijde der liberalen om de machtspositie van de
15