kamer met het aannemen van een afkeurende motie, die was voor gesteld door de anti-revolutionair Keuchenius21. Het was staats rechtelijk een grote fout van het kabinet zich te beroepen op de konink lijke prerogatieven bij de benoeming. Kamerontbinding en opgeblazen propaganda bij de verkiezingen leidden tot een pyrrhusoverwinning. Het handelen van de minister van buitenlandse zaken, mr. J.P. J.A. graaf van Zuylen van Nijevelt, was aanleiding om in 1867 diens begroting te verwerpen. Opnieuw werd de kamer ontbonden. De ver kiezingen, die mede in het teken van de schoolstrijd stonden, ver sterkten ditmaal de oppositie. Een motie van Blussé van Oud-Alblas maakte in maart 1868 een einde aan de conservatieve regering. Toen de scherpe kanten van de koloniale kwestie waren afgesleten door de aanvaarding van de wet De Waal in 1870 verdween de hele conserva tieve partij langzaam maar zeker in het niet. Terwijl de conservatieve partij van het toneel verdween, toonde de splitsing van de liberale partij zich in de kamer steeds duidelijker. Tweespalt in de liberale gelederen over het koloniale vraagstuk had in 1866 geleid tot het honderd-dagen-ministerie van l.D. Fransen van de Putte. Na zijn mislukte poging een nieuwe cultuurwet voor Neder- lands-lndië door de tweede kamer aanvaard te krijgen lag er een situatie waarin de conservatieven met hun ontbindingsministerie hun kansen kregen. Na 1868 brak een periode aan van impasse, zowel in politiek als in constitutioneel opzicht. Het ingroeien van nieuwe sociale groepen in de staat stagneerde. De katholieken waren in de jaren vijftig veel opgetrokken met de liberalen, maar velen neigden in de jaren zestig sterk naar de conservatieve partij. Uiteindelijk zouden zij zich net als de orthodox-protestantse kleine burgerij en de arbeiders emanciperen buiten het parlement om. Bij de liberalen ontbraken de grote inspire rende concepties en na de dood van Thorbecke in 1872 ontbrak het hun evenzeer als de andere groeperingen aan een eminente leidersfiguur. De kern van het politieke stelsel vormden de ministers, afgeschermd tegen grote koninklijke of parlementaire invloed. Zij dienden mannen van formaat te zijn en met kracht te regeren, want anders ging het evenwicht verloren en verwaterde het stelsel. De toenmalige politieke elite bezat echter te weinig figuren van betekenis om de talrijke kabinet ten na 1848 op de vereiste wijze te bezetten. Het wemelde in het land van de oud-ministers en onder hen waren vele middelmatigen. De drie zwakke liberale kabinetten van 1868 tot 1874 deden het manco scherp uitkomen. Gebrek aan ministeriële daadkracht was ernstig want Thor- becke's stelsel kon wel zonder energiek staatshoofd, maar niet zonder bekwame ministers. Hoe het constitutionele stelsel stokte, bleek uit de kort op elkaar volgende kabinetscrises22. Daarenboven werden indivi duele ministers vaak tot aftreden gedwongen. Van 1874 tot 1888 re geerden bijna uitsluitend zakenministeries onder conservatieve rege- 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 36