HOOFDSTUK 4 HET LIBERALISME EN "DE GRONDWET" TE MIDDELBURG 1. DE SOCIAAL-ECONOMISCHE EN POLITIEKE SITUATIE OMSTREEKS 1848 De nieuwe grondwet kwam in 1848 tot stand. In dat jaar gold voor de uitoefening van het kiesrecht in de steden over het algemeen een aanzienlijk hogere census dan op het platteland. Te Middelburg bij voorbeeld moest men minimaal 110,- betalen; daarbuiten gold in Zeeland meestal een bedrag van 40,-. Met de kieswet van 1850 beoogde men omstreeks 10% van de mannelijke Nederlanders van 23 jaar en ouder het kiesrecht te geven en daartoe de census vast te stellen "overeenkomstig de plaatselijke gesteldheid". De kieswet van 1850 betrok de patentbelasting ook in de beschouwingen bij het vaststellen van kiezerslijsten en bracht de census voor de stad Middelburg omlaag tot 60,-. Ten platten lande moesten de kiezers voor minimaal 32,- zijn aangeslagen'Kon met dit percentage en deze bedragen iets gezegd worden omtrent welstand en welstandsongelijkheid in de Zeeuwse samenleving in het algemeen en binnen het kiezerscorps van het hoofd kiesdistrict Middelburg in het bijzonder? De gouverneur van de provincie Zeeland schreef op 29 april 1842, "dat onder eene bevolking van 44.406 zielen zich 2.453 contribuabelen bevinden, welke na aftrek der daarin begrepen vrouwen nagenoeg een twintigste der bevolking bedragen; onder deze bevinden zich alzoo de kleine winkeliers, de veldwachters, geregtsdienaars, commiesen, dijkwerkers, sluiswachters, vletters en al wie eenige nering uitoefenen, en tot deze zouden misschien het stemregt in vele gemeenten worden verstrekt, indien van een twintigste der bevolking daaraan deel werd gegeven..."2. In het hoofd-kiesdistrict Middelburg genoot in 1866 geen 5% maar slechts 2,7% van de bevolking het kiesrecht en geconcludeerd zou kunnen worden dat zich daaronder geen dan wel zeer weinig personen uit de lagere middenklasse hebben bevonden3. In de stad Middelburg waren in 1840 3.693 hoofden van gezinnen, van wie er 2.338 belasting betaalden. Het percentage gezinshoofden dat geen belasting betaalde bedroeg in 1842 al 36,7% maar is in volgende jaren wellicht toegenomen doordat de trek van werkloze landarbeiders naar de stad begon, terwijl de economische situatie in de stad eerder verslechterde dan verbeterde. Onder de 14,7% van de Middelburgse bevolking die wel belasting betaalde heerste een hoge gemiddelde welstand, twee keer zo hoog als bijvoorbeeld in Nijmegen of Zwolle. De welstandsongelijkheid binnen de gemeente was daarbij aanzienlijk en nam zoals gezegd, in de loop van de negentiende eeuw nog enige tijd 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 42