1838. De jongen stierf in 1866 en zijn vader leidde een kwijnend bestaan
in de jaren die volgden, tot zijn dood in 1872. Tijdgenoten oordeelden
over hem als een "eenvoudig, welwillend man, klein van gestalte en
ook klein en schuchter in den gewonen gang van het dagelijksch
leven... Het schijnt wel, alsof op politiek gebied, sommige zijner
geestverwanten, door Sifflé, gelijk men wel eens zegt, de kastanjes uit
het vuur lieten halen en hem als er eer, aanzien of voordeel te behalen
was, achter het net lieten visschen, zoodat hij het nooit verder dan tot
lid van den gemeenteraad heeft gebracht"23.
Bij de gebeurtenissen van 1848 voelde Sifflé zich nauw betrokken.
Direct na de opzienbarende zet van de koning, met de verklaring van 13
maart 1848 waarin hij zei bereid te zijn tot ruime concessies om samen
met de kamer een fundamentele grondwetsherziening tot stand te
brengen, ontwierp Sifflé een adres aan de koning: nu danken wij
aan uwen Koninklijken wil de bewaring van den Staat voor de
schokken, waar ontevredenheid en teleurstelling van het volk, het
Vaderland al ligtelijk aan hadden prijs gegeven, terwijl wij, in volle
vertrouwen op Uwer Majesteits wijsheid, ons bezield gevoelen met de
hoop op eene betere toekomst en met verschuldigden eerbied ons
noemen, Uwer Majesteits getrouwe onderdanen, ,.."24. Zestien
liberalen, die op 16 maart 1848 bij Van Eek thuis vergaderden, tekenden
het manifest. Verder besloten zij die dag de vlag uit te steken, "tot
vreugdebetoon over de gewigtige veranderingen in het bestuur des
lands"25. Men zag af van uitvoering van een voorstel van Van Eek om
"eene constitutionele commissie van zes of zeven leden te benoemen
ten einde de zorg op zich te nemen voor al hetgeen later noodzakelijk
mogt voorkomen..."26. In deze vergadering van Middelburgse libera
len bestond dus een moeilijk te overwinnen afkeer van partijen, die
zelfs de geringste aanzet tot politieke organisatie voor "Jacobinisme"
aanzag en leidde tot verwerping van voorstellen in die richting27. Be
scheiden vlagvertoon provoceerde de deftige aristocraten en de fat
soenlijke burger vond een dergelijk protest voorlopig genoeg.
Nog maar nauwelijks had de commissie tot herziening der grondwet
onder leiding van Thorbecke op 11 april 1848 haar werk voltooid, of
Sifflé stond weer te juichen. Ditmaal schreef hij niet aan de koning maar
dichtte vier coupletten en gaf deze uit in druk; de opbrengst was
bestemd voor het verschaffen van werk28. In menig opzicht interes
santer was de reactie van Sifflé op de toespraak van de minister van
justitie uit het kabinet Schimmelpenninck, Dirk Donker Curtius, ge
houden in de tweede kamer der staten-generaal op 13 mei 1848. Als
bijlage l.a./b. is hierna de petitie van Sifflé opgenomen. Dit betoog was
een kritiekloze steunbetuiging aan Donker, die na het aftreden van
Schimmelpenninck op 17 mei "primus inter pares" was in het ge
reconstrueerde kabinet. Van Eek heeft de petitie van Sifflé over-
29