handel op Nederlands Oost-Indië. De kooplui konden dus verdienen met hun schepen en pakhuizen en ook de "tweede hand" van commis sionairs en makelaars was een bestaan gegarandeerd. Veilingen van suiker en koffie werden op geregelde tijden gehouden, tot in 1832 de N.H.M. ertoe overging de produkten van het Indisch gouvernement niet langer in de Oost aan de meestbiedende te verkopen. De N.H.M. ging zelf verschepen om pas in Nederland de koloniale waren te veilen. De aanvoer werd geconcentreerd in Rotterdam en Amsterdam en die naar Middelburg begon te haperen. Zeeuwse protesten werden door de minister van koloniën afgewimpeld en toen in 1857 de internationale handelsconjunctuur inzakte, waren ook in Zeelands hoofdstad de ge volgen pijnlijk voelbaar. Een algehele malaisestemming heerste onder de handelaren, commissionairs en makelaars en een van hen zag in de ontwikkeling van een handelsmonopolie door Amsterdam en Rotter dam het grote kwaad: "Indien men erkent dat vrije en eerlijke concur rentie het levensbeginsel van den handel is, dan zal men tevens wel erkennendat hoe meer gelegenheid men geeft om die concurrentie zich te laten ontwikkelen, hoe voordeeliger het is voor de algemeene belan gen. Ontneemt men Middelburg zijne veiling, dan ontneemt men te gelijk aan die stad de gelegenheid, ja zelfs de mogelijkheid, om in hare mate en met hare middelen te concurreeren tegen het monopolie, waarnaar Amsterdam en Rotterdam blijkbaar streven"42. Het econo misch liberalisme werd in 1858 onder woorden gebracht door een vertegenwoordiger van de burgerij in de hoofdstad van de provincie Zeeland, die groot ongenoegen koesterde over de Hollanders. Om uit het dieptepunt van economische ontwikkeling te geraken, hadden velen in de provincie hun hoop gevestigd op de plannen van Dirk Dronkers voor de aanleg van een spoorlijn, die vanuit Zeeland via Brabant en Limburg uiteindelijk naar het Ruhrgebied en het Duitse achterland moest leiden. Reeds in de jaren veertig was erop gewezen dat Zeeland met de twee voormalige generaliteitslanden moest samen werken om de spoorwegaanleg te bewerkstelligen, want elders in het land waren de eerste lijnen reeds aangelegd of de voorbereidingen voor de aanleg getroffen43. In het begin van de jaren vijftig werd door regerende aristocraten en ambitieuze burgers uit Middelburg een drachtig gepleit voor de aanleg van een railverbinding met het vaste land, die algemeen in het belang van de stad en de provincie werd geacht. Een kanaal van Vlissingen via Middelburg naar Veere zou de transportmogelijkheden voor het vervoer van agrarische produkten naar Engeland in belangrijke mate moeten verbeteren, Middelburg als handelshaven nieuw leven inblazen en Vlissingen tot de grote con current van Antwerpen moeten maken. De plannen voor de haven- en kanaalwerken op Walcheren en een Zeeuws-Limburgse spoorlijn wa ren in feite het ontwikkelingsproject voor een buitengewest. 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 52