de twee grote Hollandse havensteden schenen te streven. Hij schreef
onder de schuilnaam Medioburgensis, De Koffij-veilingen der Neder-
landsche Handel-Maatschappij, inzonderheid in betrekking tot Mid
delburg: open brief aan de leden der Tweede Kamer van de Staten-
Generaal, Middelburg, 1858. Hij wilde: "trachten voor te komen dat
wij niet naast Zeelands vernedering moeten schrijven Middelburgs
ondergang. Wel hebben wij de droevige ondervinding dat men zich te
's Hage daarover weinig bekommert, en dat er eene stelselmatige
tegenwerking bestaat, tegen alles wat Zeeland en Middelburg zou kun
nen opheffen, maar waar wij voor die overmagt moeten bukken, doen
wij het toch niet zonder de stem der regtvaardigheid nog eens, al ware
het ook voor de laatste maal, te doen horen"46. De stemming onder de
Middelburgse burgerij in 1858 was grimmig en het lag voor de hand dat
zij de mogelijkheden van politieke emancipatie zou gaan benutten.
Met het doel "om nog voor de aanstaande verkiezingen van een lid der
Tweede Kamer den kandidaat der vereeniging te kunnen doen aan
wijzen en bekend maken", schreef mr. G.A. Fokker op 24 mei 1858 een
brief aan enige kiezers te Middelburg. Zijn doel lichtte hij verder niet
toe. Het zal de politiek geïnteresseerden in de stad wel geheel duidelijk
zijn geweest dat de initiatiefnemer niet gelukkig was met mr. J.J.
Slicher van Domburg als Zeeuws afgevaardigde in de tweede kamer der
staten-generaal en die nu aan de beurt was voor periodiek aftreden. Mr.
G.A. Fokker bracht in zijn brief naar voren dat bij vele kiezers de
behoefte aan een kiezersvereniging werd gevoeld. De vroeger ge
houden open kiezersvergaderingen voldeden niet aangezien daar
slechts een gering gedeelte van de kiezers aanwezig was om te over
leggen aangaande de vereisten die een lid van de staten-generaal, de
provinciale staten of de gemeenteraad in zich behoorde te verenigen.
Bovendien heerste in de open kiezersvergaderingen geen eenstemmig
heid. Fokker achtte het wenselijk dat in een besloten kiezersvergade
ring de leden zouden overleggen over de kandidaatstelling van mede
leden bij de verkiezingen. Hij stelde voor een reglement te ontwerpen
indien twaalf of meer kiezers zich bereid verklaarden mee te werken
aan de oprichting van een dergelijke vereniging en dit kenbaar maakten
door het plaatsen van hun handtekening47. Fokker signaleerde in 1858
op ruime schaal bezwaren tegen Slicher van Domburg als kamerlid.
Onderling overleg en samenwerking van staatkundig gelijkgezinde
kiezers was dus gewenst met het oog op het vaststellen van de meest
geschikte kandidaat en het geven van voorlichting aan de overige
kiezers48.
De handtekeningen waren spoedig verzameld en het ontwerpen van
een reglement kostte Fokker weinig moeite. Tijdens de bijeenkomst
van 29 mei 1858 trad hij op als waarnemend voorzitter en verzocht een
viertal aanwezigen zitting te nemen in een voorlopig bestuur. De
36