raai, als van de provinciale-statenvergadering, welke de leden der
eerste kamer kiest. Maar de gemeenteraad heeft geen politiek karakter,
en kan op de staatkunde der regering geenen, althans geen regtstreek-
schen invloed uitoefenen. Bij het lidmaatschap van dien raad komt het
daarom minder op politieke overtuiging dan op bekwaamheid, eerlijk
heid en zelfstandigheid van karakter aan, terwijl de moeijelijkheid der
keuze van waarlijk geschikte raadsleden een dwangrede te meer is om
niemand, wegens zijn politieke denkwijze, van het lidmaatschap van
den raad te willen uitsluiten, die men anders gaarne daarin zou zien
zitting nemen"58. Het liberale karakter van de vereniging moest
volgens de woordvoerders van het bestuur wèl blijken bij verkiezingen
voor de tweede kamer en de provinciale staten; dit hoefde niet bij de
verkiezingen voor de gemeenteraad.
Op 20 november 1861 kwam de wijziging van het reglement aan de orde
in de ledenvergadering. De ballotage werd afgeschaft. De bepaling dat
leden gehouden waren de door de vereniging gestelde kandidaat te
steunen kwam te vervallen, ondanks hevig verzet van onder meer mr.
G.A. Fokker en mr. Ph. Van den Broecke: - geeft men vrijheid om
buiten de Kandidatuur te stemmen dan neemt men eene zoo nuttige
band weg en verzwakt de Kracht der vereeniging op eene gevoelige
wijze, ja geeft men meer vrijheid aan de leden van de gestelde kandi
datuur tegen te werken..."59. De scheiding der geesten van Fokker en
Van den Broecke bleek toen het aankwam op de bepaling die kandi
daatstelling door de vereniging bij de verkiezingen voorschreef. Aan
vaard werd het idee van Fokker om artikel één uit het reglement van de
kiezersvereniging "Nederland" in Den Haagoverte nemen, overigens
met weglating van de woorden "door verdraagzaamheid"60. Van den
Broecke en enige anderen meenden dat facultatieve kandidaatstelling
in strijd was met het karakter van de vereniging èn dat de politieke
zienswijze van de gemeenteraadsleden wel degelijk van belang was.
Van den Broecke trok nog dezelfde dag zijn consequenties uit het feit
dat de vereniging in meerderheid zich tegen een vorm van partij
discipline verklaarde en bedankte als lid van het bestuur en van de
vereniging. In november 1861 bleken in de liberale kiezersvereniging
"de Grondwet" met name ten aanzien van verkiezingen op het
gemeenteraadsniveau, duidelijk conservatieve tendenties aan het licht
te treden. Alleen in 's lands vergaderzaal, zowel de eerste als de tweede
kamer, wensten de heren uit het Middelburgs "pays légal" een waarlijk
liberaal.
"Bij eene vacature in de tweede kamer der Staten-Generaal, in de
provinciale staten van Zeeland, of in den Gemeenteraad van Middel
burg, worden alleen de leden der Vereeniging opgeroepen die tot de
verkiezing voor die ligchamen geregtigd zijn"6'. Wellicht heeft deze
bepaling in de jaren zestig ertoe bijgedragen dat een gebrek aan concen-
40