sus binnen de vereniging juist bij de kandidaatstelling voor gemeente
raadsverkiezingen tot uiting kwam62. Van belang was ook dat het
reglement bepaalde dat de vergadering moest kiezen "zoo vele kandi
daten als er vertegenwoordigers te benoemen zijn"63. Op voorstel van
mr. G.A. Fokker ging het bestuur ertoe over de vergadering te advi
seren tussentijds het reglement te wijzigen en onder meer aan artikel
twaalf toe te voegen'Wanneer bij de stemming niet zooveel personen
als er vertegenwoordigers te benoemen zijn, de bij het vorige artikel
vereischte meerderheid verkregen hebben, wordt hiervan in de be
kendmaking mededeeling gedaan. De vergadering kan echter in dat
geval mede met volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezigen,
besluiten dat geene bekendmaking van de namen der gestelde kandi
daten zal plaats hebben"64. De eerste zin van het voorstel werd in het
reglement opgenomen en daarin tot het einde van het bestaan der
vereniging gehandhaafd. Hoewel het verenigingsbestuur met Fokker
van mening was dat er verandering behoorde te komen in de toestand
waarbij "de Grondwet" was gehouden "als geschikt aan het publiek
[te] moeten aanbevelen, iemand die verreweg het grootste deel onzer
als ongeschikt beschouwt", weigerde de vergadering de tweede zin
over te nemen6S. De meerderheid van de leden van "de Grondwet" zag
de vereniging niet in de eerste plaats als een groepering van in politiek
opzicht gelijkgezinden, maar als een instelling die tijdig voor de ver
kiezing de namen van kandidaten voor het vervullen van de vacatures
bekend behoorde te maken. De taak van het kiezerscollege vóór 1848
werd dus in zeker zin door de kiezersvereniging overgenomen
Aan uitbreiding van het ledental bestond bij de leden in de loop der
jaren zestig steeds minder behoefte. De door "de Grondwet" gestelde
kandidaten kwamen bij verkiezingen nagenoeg altijd als overwinnaars
uit de bus rollen en dit versterkte het oordeel dat het niet aankwam op
het aantal leden, maar op hun gehalte, hun invloed bij de medeburgers.
Daardoor bleef de vereniging zo ver afstaan van het doel dat Nagtglas
en wellicht ook andere oprichters zich hadden gesteld, namelijk het
opwekken van de verschillende kringen van de liberale burgerij tot
deelname aan zowel de kandidaatstelling als aan de verkiezingen zelf.
Hervormingsvoorstellen leden op allerlei hinderpalen schipbreuk. De
ijver bij de leden nam steeds meer af, ja soms kostte het veel moeite om
leden bereid te vinden de aanbevelingen van "de Grondwet" te onder
tekenen; bijvoorbeeld in 186666. F. Nagtglas, mede-oprichter, secre
tarisvan het bestuur van 1858 tot 1861 en daarna gewoon lid, verklaarde
moedeloos te worden van zijn vereniging: "Later in eene coterieclub
ontaard, heb ik er mij in 1868 aan onttrokken"67.
De kamerontbindingen van 1866 en 1868 hebben in de vereniging tot
een discussie over de vrijzinnige beginselen geleid. De dissident Nagt
glas was van mening dat mr. G.A. Fokker als kamerlid meer en meer
41