het vissersbedrijf tegenover de door de regering voorgestelde vangst beperking toonde hij zich in economisch opzicht liberaal. Ten aanzien van het stelsel der koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaat schappij eiste hij vrije concurrentie in de plaats van het monopolie dat Rotterdam en Amsterdam zich toeeigenden. Maar als het ging om het verkrijgen van subsidies voor zijn provincie, toonde Slicher zich van staatsinmenging in het economisch leven niet afkerig-5. In de periode 1848-1853 was Slicher aanhanger van liberale denkbeelden bij het zoe ken naar oplossingen voor wat hij beschouwde als de nationale proble men. Na 1853 verleende hij minder steun aan het liberalisme en kende aan zijn district een groter belang toe. In die zin was hij typisch een vertegenwoordiger van de parlementair-politieke stroming der conser- vatief-liberalen26. Bij de doctrinaire liberalen moest Slicher wel in ongenade vallen. Na de kamerontbinding van 1853 stond hij als eerste op het rooster voor periodiek aftreden en de Thorbeckeaan Olivier poogde de kansen van zijn "partij" in de districten te calculeren. Over het hoofd-kiesdistrict Middelburg schreef hij in juni 1854: "Vooreen waar liberaal hiergeene kans. Faute de Mieux in Godsnaam Mr. Slicher. Laten wij hem vallen, dan rapen de dominees hem op, en zijn wij hem voor goed kwijt. Bachiene heeft in Staats-Vlaanderen de Roomschen voor zich maar niet de liberalen. Hij kan tegen Slicher niet op. Vaillant is bij Koning en Vaderland in ongenade gevallen omdat hij geen ouderling zijn en geene kerkelijke bediening op zich nemen wil"27. De opkomstcijfers van 1854 en 1858 waren laag en vertoonden een dalende lijn. Slicher had bij zijn herverkiezingen na 1853 nooit serieuze tegenkandidaten; de poten van zijn parlementaire zetel hadden stevige wortels in de Zeeuwse klei geschoten. De oprichting van de Middelburgsche kiezersvereniging "de Grond wet" in 1858 was een gevolg van opgekropte Zeeuwse frustratie. De spoorwegkwestie was de druppel die de emmer deed overlopen, maar de houding van Slicher in deze zaak was voor de leden van "de Grondwet" geen reden om een tegenkandidaat te stellen, noch voorde kiezers om massaal naar de stembus te komen om een andere gegadigde voor het kamerlidmaatschap krachtig te steunen. Wat overbleef was een voorstel, gedaan in de vergadering van "de Grondwet" van 30 mei 1858, om mr. Slicher een brief te schrijven om meer getrouw te blijven aan de constitutionele beginselen28. Een besluit tot het zenden van de brief is weliswaar nooit genomen, maar klaarblijkelijk had Slicher zich tolerant opgesteld tegenover het conservatieve ministerie Van der Brugghen29. Onderzoek van zijn stemgedrag in de kamer van april 1860 tot zijn aftreden in 1862 heeft uitgewezen dat hij in 62,7% van de gevallen op dezelfde wijze zijn stem heeft uitgebracht als mr. J. Heemskerk Azn, de leider van een groepering die zich tot een conser- 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 74