vatieve partij scheen te kunnen gaan ontwikkelen. In statistisch opzicht
toonde hij hiermee een zeer significante afwijking van het gemiddelde
der leden van de tweede kamer30. In de tweede helft van de jaren vijftig
is Slicher los geraakt van zijn Zeeuwse achterban. Steeds vaker en
langduriger verbleef hij in Den Haag. Zijn vrouw overleed in 1860 en bij
zijn periodiek aftreden twee jaren later verzocht hij niet voor een
herverkiezing in aanmerking te komen. Hij verkocht het kasteel West-
hove, vertrok daarmee uit Oostkapelle en vestigde zich officieel te Den
Haag op 24 april 186231. In de laatste jaren van zijn parlementaire
loopbaan heeft Slicher het contact met zijn district langzaam maar
zeker verloren en kon gerekend worden te behoren tot de conser
vatieve stroming. Op 25 april 1880 overleed mr. J.J. Slicher van Dom
burg in Den Haag.
Bij zijn eerste verkiezing door en uit de provinciale staten van Zeeland
in 1848 was Slicher geen eerste keus geweest. De kamerzetel had hij
onder meer te danken aan het afwimpelen van de eer door Van den
Broecke. Toen directe verkiezingen werden gehouden en zolang Van
den Broecke in Middelburg de kiezersvergaderingen leidde, toonde
Slicher zich in de kamer netjes liberaal; niet van harte, maar "pour
besoin de la cause". Na 1853 ontwikkelde hij zich van conservatief-
liberaal tot conservatief en op zich was dit niet opmerkelijk. De conser
vatieve partij uit de jaren 1860 bestond in meerderheid uit voormalig
conservatief-liberalen.
In 1858 waren Middelburgse liberalen met de politieke opstellingen het
handelen van Slicher niet tevreden, maar in sociaal opzicht was hij nog
teveel een van hen, teveel om een stokje te willen steken voor zijn
herverkiezing. In 1862 trok Slicher zelf zijn conclusies en Middelburg
was vrij in het kiezen van een nieuwe afgevaardigde.
3. MR. S. BARON VAN HEEMSTRA, 1862-1865
Mr. Schelte, baron van Heemstra, werd op 14 november 1807 geboren
in Groningen, studeerde aan de hogescholen van Franeker en Gronin
gen en promoveerde op 26 juni 1830 tot meester in de rechten aan de
laatstgenóemde universiteit. In 1844 vaardigden de staten van Fries
land hem af naar de tweede kamer der staten-generaal en in december
van dat jaar behoorde hij tot de negen mannen die het voorstel tot
grondwetsherziening indienden. Als lid van het ministerie De Kempe-
naer-Donker Curtius was hij minister van hervormde eredienst. Thor-
becke benoemde hem in 1850 tot commissaris van de koning in de
provincie Utrecht32. De verkiezing tot kamerlid voor het hoofd-kies-
57