19 oktober 1866 in vergadering bijeen en er bleek een soort bestuurs crisis te bestaan, waaromtrent uit de notulen weinig valt op te maken. De twee aanwezige bestuursleden besloten in overleg met de tien aanwezige gewone leden de advertentie ditmaal alleen te ondertekenen met "de Grondwet" en met algemene stemmen werden de heren Van Eek en Fokker als kandidaten verkozen41. Enige dagen later verscheen van mr. G. A. Fokker Een woord aan de vrienden van Oranje door een gewezen lid der Staten-Generaal, waarin het onjuiste handelen van de regering vanuit staatsrechtelijk oogpunt werd beschouwd. Hij wees erop dat een conflict tussen de kamer en het ministerie door de regering zo hoog werd opgespeeld dat het zou kunnen uitlopen op het uiten van ontevredenheid van het volk over de vorst: "Maar wat ik u bid, kiest geen vertegenwoordigers, van wie gij verwachten kunt, dat zij dit ministerie zullen steunen in eene leer, die verderfelijk te achten is voor de souvereiniteit van het huis van Oranje..."42. "De Grondwet" ging in januari 1868 met een grote mate van eensge zindheid de verkiezingsstrijd in. Alle leden ter vergadering hadden hun stem uitgebracht ten gunste van de kandidatuur van mr. D. van Eek en mr. G.A. Fokker. Slechts één briefje was niet ingevuld. Sommige leden van "de Grondwet" waren ongerust over het feit dat er ditmaal andere kandidaten door andere verenigingen gesteld schenen te worden. De kiezersvereniging kreeg dus concurrentie! De kiesvereniging "Zee land", "alhiergeconstitueerd voorde aanstaande verkiezingen" stelde als kandidaten jhr. mr. H.J. van der Heim en jhr. J.L. de Jonge43. Ruim 40% van de opgekomen kiezers bracht zijn stem uit op de conservatieve aristocraten, maar de positie van "de Grondwet" werd in 1868 niet werkelijk bedreigd. In 1870 werd het reglement gewijzigd, zodat ook leden uit Zeeuws-Vlaanderen tot "de Grondwet" konden toetreden. Mr. G.A. Fokker durfde het vervolgens aan om tussentijds als kamerlid af te treden en deze functie over te dragen aan een opvolger. Die opvolger was J.P.R. Tak. Hij werd op 21 juni 1839 in Engelen (Noord-Brabant) geboren, waar zijn vader predikant was. Zijn jeugd bracht hij door in Middelburg en hij bezocht daar het gymnasium om in 1857 in Eeiden rechten te gaan studeren. Na zijn promotie in 1862 vestigde hij zich in Den Haag en werd als advocaat bij de hoge raad ingeschreven. Een jaar later begon zijn ambtelijke loopbaan met de functie van commies bij de raad van state. Uit hoofde van zijn werk als commies-griffier bij de tweede kamer 1865-1870) werd hij in 1868 lid en secretaris van de commissie voor de regeling van de zaak der calami- teuze polders, een kwestie waarin de Zeeuwen zeer geïnteresseerd waren. Zijn kennis op dat terrein kwam in het geschriftje Over het polderbestuur in Walcheren uit 1869 tot uiting. In het kader van de naderende voltooiing van de Zeeuws-Limburgse spoorlijn werd in een verkiezingsbrochure van mr. G.A. Fokker Aan de liberale kiezers in 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 80