kwestie nam Van Eek een conservatief standpunt in ten aanzien van de
koloniale financiën. Hij kwam dus te staan tegenover de zogenaamde
Oost-Indische club, die het cultuurstelsel wilde afschaffen. De kloof in
de liberale partij trachtte hij te overbruggen door de kamerclub nieuw
leven in te blazen. De open wond kreeg echter geen kans volledig te
helen. Zout werd erin gestrooid door de conservatief Van Heemskerk,
met zijn voorstel tot uitbreiding van het kiesrecht in 1869. Van Eek was
in de jaren zeventig een oud-liberaal, niet door tegen het principe van
kiesrechtuitbreiding stelling te nemen, maar door de voorstellen daar
toe ontijdig te achten. Hij meende dat "de stem van eenen ontwik
kelden zoo veel waard was als een boon in eenen brouwketel"75.
Tijdens zijn kamerlidmaatschap behoorde Van Eek van 1849 tot 1872
tot de Thorbeckeanen onder de kamerleden en als vertegenwoordiger
van de oude garde was hij na 1866 oud-liberaal, die grote waarde hechte
aan het goede contact met zijn district.
In 1865 en 1866 dankte Van Eek de kiezersvereniging "de Grondwet"
te Middelburg voor zijn kandidaatstelling in het hoofd-kiesdistrict.
Over de stemming in Zeeuws-Vlaanderen correspondeerde hij in 1868
met zijn broer, de burgemeester van Axel. Dr. H.J. van Eek schreef:
"Voor u en Fokker vrees ik niet; was er bij de eerste Ontbinding hier
veel geheimzinnigheid en achterhoudendheid, nu zie ik hier volstrekt
geene ingenomenheid met het ministerie, het tegendeel is waar..."76.
Maar nadat de uitslag der stemming bekend geworden was: en
heeft dan ook verre de tegenpartij mijne verwachtingen overtroffen...
Ook moet ik weten of gij en Fokker magons zijt want in Hulst zegt men:
Fokker en Van Eek zijn beide magons"77. Bij verkiezingen na de
kamerontbindingen van 1866 en 1868 was de opkomst in de steden van
het hoofd-kiesdistrict Middelburg hoger dan het gemiddelde van het
gehele kiesdistrict78. De verkiezingsuitslag van 1868 getuigde van een
dalend vertrouwen bij de kiezers; bij de katholieke kiezers in Hulst
waren de opkomende bezwaren van godsdienstige aard. Na de verdwij
ning van het conservatieve ontbindingsministerie gaven de verkie
zingsuitslagen blijk van hernieuwd vertrouwen in de liberale kamer
leden.
In de vergadering van "de Grondwet" waren in 1873 enige negatieve
geluiden te horen; via voorzitter Pické vanuit het westelijk deel van
Zeeuws-Vlaanderen en ook bij monde van de heer Tak79. Wellicht was
deze stemming aanleiding om een bezoek te brengen aan de hoofdplaats
van het kiesdistrict en op 8 juli 1874 woonde Van Eek de vergadering bij
van de provinciale staten. Daarop, zo schreef het kamerlid, werd hij
meegenomen "naar de Sociëteit St. Joris (op de Balans) om wat te
blijven praten. Later kwam een groot getal van andere leden der Pro
vinciale Staten die bij den Commissaris gedineerd hadden en ook de
Commissaris was daarbij... Later bleef ik zitten met Pické, voorzitter
70