posities vertoonden de meesten weinig behoefte aan modernisering van hun partij. Kenmerkend voor de meeste liberale kamerleden was ook hun affiniteit met het district dat zij vertegenwoordigden. In 1877 bijvoorbeeld was 65,4% van hen woonachtig in het district dat zij vertegenwoordigden. Bij de rooms-katholieke en anti-revolutionaire kamerleden was iedere binding in geografisch opzicht ten enenmale geheel zoek85. In de loop van de jaren 1870 poogden radicaal-liberalen de liberale eendracht te vergroten, zij ontwierpen hervormingspro gramma's en trachtten langs de weg van grotere eenheid in de liberale kamerclub weer gouvernementeel te worden. Na de verkiezingsneder laag van 1884 werd door de radicalen ook op de noodzaak van nauwe samenwerking tussen verenigingen van liberalen in de districten gewezen. De Amsterdamse kiesvereniging "Burgerplicht" nam een initiatief dat in 1885 leidde tot de oprichting van een Liberale Unie van Kiesverenigingen. Moderne, strijdbare organisatie en de toepassing van indoctrinatie methoden met gebruikmaking van de pers waren de middelen waarmee de leiders van orthodoxe protestanten, rooms-katholieken en onkerkse arbeiders de lagere sociale strata trachtten te emanciperen. Zij kwamen op tegen sociale, economische, politieke, levensbeschouwelijke en culturele discriminatie en trachtten aan die vernederende situatie een einde te maken door een zelfgekozen isolement. Van daaruit werd in de loop der jaren zeventig een begin gemaakt met de strijd tegen de gevestigde liberale orde in staat, maatschappij en kerk. De tweede helft van de negentiende eeuw had dus allereerst de liberale emancipatiegolf te zien gegeven om in het laatste kwart der eeuw gevolgd te worden door de opkomst van anti-revolutionairen, katholieken en het socialisme. 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 90