Toetsing van de hypothesen uit de inleiding.
a. Lokale omstandigheden speelden een doorslaggevende rol bij het
totstandkomen van de liberale kiezers vereniging "de Grondwet" te
Middelburg in 1858. De Zeeuwen koesterden economische en poli
tieke grieven en verwachtten een krachtig optreden van de kamer
leden inzake de spoorwegkwestie. De oprichting van een kiezers
vereniging was een regelrechte waarschuwing aan het adres van de
afgevaardigden van het hoofd-kiesdistrict in de tweede kamer.
b. Mr. G.A. Fokker was de initiatiefnemer tot kiezersorganisatie in
Middelburg. In 1857 zijn het wellicht overwegingen op het terrein
van gemeentepolitiek geweest, die tot het bijeenroepen van liberale
kiezers hebben geleid. In 1858 werd een vereniging opgericht die
steeds meer bleek te functioneren als klankbord dat de ideeën van
Fokker weergaf en versterkte. Mede daaraan had Fokker zijn succes
bij de tweede-kamerverkiezingen van 1865, 1866, 1868 en 1875 te
danken. In 1873 is de amicale relatie tussen Van Eek en de voorzitter
van "de Grondwet" ook duidelijk gebleken. De kiezersvereniging
droeg in belangrijke mate het karakter van een vriendenkring die
trachtte de (her-)verkiezing van een medelid of een goede bekende te
verzekeren.
c. In 1848 was het de Zeeuwse Courant die tot de eerste kiezers
vergadering opriep. Spoedig werd ook door de Middelburgse Cou
rant de berichtgeving over verkiezingsaangelegenheden verzorgd en
deze krant zou in toenemende mate als spreekbuis voor het libera
lisme fungeren. De hoofdredacteur H.P. Abrahams was in 1858
betrokken bij de oprichting van de kiezersvereniging. Het lidmaat
schap van Abrahams en van zijn opvolger H.L.F. Pisuisse il
lustreerde de rol van kranten, zowel bij de oprichting als de instand
houding van kiezersverenigingen.
d. Vaneen "bijzondere omstandigheid" als de oproep van een centraal
kiezerscomité was bij "de Grondwet" in 1858 geen sprake. Wel had
het kamerlid Van Eek vijfjaar tevoren aan een vrijzinnige kiezers
vereniging in Middelburg gedacht. Enige invloed van Van Eek op de
Middelburgse liberale kiezersorganisatie in 1857 en 1858 kon niet
worden aangetoond. De afwezigheid van politiek leven in het land in
de periode van 1853 tot 1866 deed vermoeden dat niet of nauwelijks
rekening gehouden behoefde te worden met "bijzondere omstan
digheden" in diezelfde tijd. Onderzoek van kiezersverenigingen zou
op basis van de eerste drie hypothesen verricht kunnen worden.
e. De veronderstelling dat vanuit de liberale kamerclub een landelijk
netwerk van persoonlijke relaties bestond, waarmee werd gepro
beerd om de kandidaatstelling in de districten te beïnvloeden, is niet
onjuist gebleken. Mr. J.P.R. Tak had zijn verkiezing in 1870 te
danken aan mr. Fokker en zijn kiezersvereniging. Bij discussies
75