nissen van land en kerk, voortzetting van allerleye kunsten en weten schappen, bij voorbeeld, van de genees-, heel-, sterre-, bouw-, werk- tuig-kunde, zeevaart, koophandel, landbouw5 Het plan van Tjeenk en Brahé wordt in de bijeenkomst van de sociëteit op 29 januari 1766 goedgekeurd en hun wordt verzocht een ontwerp van wetten op te stellen. In het plan van activiteiten zat o.a. begrepen dat op elke vergadering bij toerbeurt een van de leden een verhandeling zou houden. Tjeenk had zich blijkbaar op de aanvaarding van het plan reeds voorbereid, want hij houdt op diezelfde vergadering het eerste referaat nieuwe-stijl. Om de verplichting tot het houden van een verhandeling meer kracht bij te zetten wordt later een boete ingesteld op een niet- nakomen daarvan. Bijna een jaar later - op 28 januari 1767 - worden de wetten aangeno men en worden de eerste directeuren (Mr. Isaak Winkelman, president, Mr. Isaek Hurgronje, Mr. Paul Changuion) en de eerste secretarissen (Ds. Tjeenk, Ds. Brahé) benoemd. In de volgende vergadering werd David Henri Gallandat als de eerste thesaurier benoemd. Voor deze opzet van het genootschap heeft de reeds van 1752 af werkzame Hol- landsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem model ge staan6. Door deze daad was de oprichting van het Genootschap een feit geworden, ofschoon de naam, het devies en het zegel nog moesten worden vastgesteld. Dit geschiedde op de vergadering van 21 januari 1768. De naam "Fransche leessociëteit" werd gewijzigd in Vlissingsch Genootschap ter bevordering van nuttige Kunsten en Wetenschappen. Als devies wordt aangenomen Non sordent in undis, terwijl op het zegel zal afgebeeld worden "een rots in zee waerop de zeeve vreye Kunsten". Bij haar resolutie van 23 maart 1769 wijzigen de Staten van Zeeland de naam in Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen. De bestaande naam vonden de Staten teveel gebonden aan een plaats. Zij wilden in de nieuwe naam het algemeen gewestelijke karakter van het Genootschap benadrukken7. Deze erkenning was tevens van belang voor de aanvaarding van het protectorschap van het Genootschap door stadhouder Prins Willem V. Het doel van het Genootschap wordt als volgt in zijn wetten omschre ven: Den alleen wijzen God op 't hoogst te verheerlijken, het gantsche menschdom en voornaamlijk den Landgenooten voordeelig te wezen, en allerleye nuttige kunsten en wetenschappen voort te planten, zal het voornaam doelwit van dit Genootschap blijven8. Zoals elk zichzelf respecterend Genootschap zocht het Zeeuwsche naarstig naar nieuwe directeuren en leden van naam. Men wenste de geleerden van dit en andere gewesten uit te lokken om gezamentlijk de belangen van ons Vaderland, door de uitbreiding van waarheid, ge leerdheid en deugd, met kracht en nadruk te bevorderen9 186

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1981 | | pagina 212