noch door nieuwheid, noch door grootere volkomenheid zich der Maatschappij kan aanbeveelen. De enkele lecture der Beschrijving van 't Hemels-gestel van Eise Eisinga door J.H. van Swinden in 1780 te Franeker uitgegeeven, vooral van 14 tot 37, kan den zender van 't stuk in quaestie ten vollen overtuigen van de gegrond heid en heuschheid van de hier bovengegeevene beoordeeling. Tot zover de Leidse hoogleraar C.H. Damen. Van deze ontwikkelingen bij de Hollandsche Maatschappij was Van de Perre uiteraard niet op de hoogte. Integendeel, de laatste brief die hij in september 1787 van Ds. Van der Aa had ontvangen was bepaald nog bemoedigend geweest. Slechts een formele procedure leek een publicatie in de Verhandelingen nog in de weg te staan. Nu, vier maanden later werd hij door Ds. Van der Aa van de uitslag op de hoogte gesteld. De brief is vrij openhartig. Van een 'fluwelen rokje' zoals door Damen gesuggereerd is weinig te merken. Van der Aa schrijft Van de Perre, dat hij het commentaar slechts doorgeeft, zoals het door de beoordelaren 'gulhartig' is geuit, 'zonder daarin iets te verbloemen, omdat ik over- tuygt ben, dat Uw Ed.Geb. de zuivere waarheid lief is, hoe naakt zij ook voorgesteld word, en omdat Uw Ed.Geb. de goedheid heeft gehad om het zelf zoo te begeeren'. Hoe de direkte reactie op dit bericht in Middelburg is geweest laat zich slechts raden. Erg verheugd zal Van de Perre met deze beoordeling niet zijn geweest, dat is duidelijk. Per slot van rekening zal hij zijn plane tarium waarachtig niet cadeau hebben gekregen. Het duurt dan ook lang voordat de Hollandsche Maatschappij een reactie van Van de Perre ontvangt. Ook op een aan Van de Perre gevraagd advies om uit te zien naar iemand, die één van de prijsvragen van de Maatschappij (over de gezondheidstoestand van in Oost-Indië aangekomen personen) zou kunnen beoordelen wordt in eerste instantie niet ingegaan15. Het was dan ook het enige advies dat de Maatschappij hem ooit gevraagd had, en het had aldus toch veel weg van een poging om de bittere pil van het planetarium toch iets te vergulden. In ieder geval wordt in de vergadering van de Maatschappij op 4 maart 1788 nog eens nadrukkelijk genotuleerd, dat 'van den heer directeur Van de Perre geen antwoord is binnengekomen'Men hoopt echter, dat een reactie nog zal komen. Die komt er inderdaad! Op 16 mei 1788 schrijft Van de Perre aan Ds. Van der Aa, dat hij met veel 'tegenspoeden' te kampen heeft gehad, en daarom niet eerder heeft kunnen antwoorden. Hij gaat eerst op de prijsvraag in, al vreest hij dat zijn 'gedane moeyte wel vrugteloos zal zijn', gezien het late tijdstip van zijn reactie. Voor een advies in deze kwestie had hij zich eerst tot zijn vriend, de medicus 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1982 | | pagina 125