VII. HET PLANETARIUM VAN DE PERRE-VAN DEN
EECKHOUT VERGELEKEN MET ANDERE 18e EEUWSE
ORRERIES'
Het planetarium van Mr. Van de Perre, volgens Krom 'eenig in zyn
soort'volgens Drijfhout en anderen 'misschien wel het kostbaarste dat
in Europa gevonden wordt, weliswaar gedeeltelijk in navolging van
anderen gemaakt, maar niettemin meer volmaakt dan welk ander ver
gelijkbaar kunststuk'. Het zijn nogal wat pretenties!
De vraag is nu: Wat blijft er eigenlijk van deze beweringen overeind?
Wie zijn er nagevolgd? Is er inderdaad iets verbeterd? Op deze en
soortgelijke vragen wil het volgende hoofdstuk een antwoord trachten
te geven.
A. HET TYPE (DE DUBBEL-CONISCHE AANDRIJVING)
Uit het voorgaande mag duidelijk zijn, dat het planetarium gebaseerd is
op het meest eenvoudige type aandrijving dat denkbaar is. Voor iedere
planeet zijn er slechts twee tandraderen, die de benaderde planeet
beweging verzorgen.
Rond een centrale as (die het zonnebolletje draagt) draait voor iedere
planeet een buis, met aan de onderzijde één der tandwielen, en aan de
bovenzijde een arm die het planeetbolletje draagt of voortduwt. Elk der
tandwielen op dit coaxiaal draaiende buizenstelsel grijpt dan in een
bijpassend ander tandwiel. De diameters van de tandwielen zijn daarbij
zo gekozen, dat alle tweede tandwielen samen op één as bevestigd
kunnen worden.
Dit type aandrijving is door Millbum 'dubbel-conisch' genoemd, van
wege de in diameter oplopende tandwielen, die op beide assen een
kegelvormige gedaante opleveren1. (Het woord 'conisch' heeft dus
geen betrekking op het uiterlijk van de individuele tandwielen.)
Dit principe is voor het eerst gelanceerd door Kepler in 1598, maar
aangezien deze er in zijn gepubliceerde werken aan voorbij gaat, is zijn
idee tot in de twintigste eeuw onopgemerkt gebleven2. Onafhankelijk
van Kepler heeft de Deen Ole Romer (1644-1710) een dergelijk
mechanisme bedacht vooreen jovilabe (1677), een toestel om de maan-
bewegingen rond de planeet Jupiter te kunnen demonstreren. Kort
hierna (omstreeks 1680) heeft hij echter ook een planetarium volgens
dit principe ontworpen3.
Het zal duidelijk zijn dat de kwaliteit van de benadering der planeet
bewegingen direkt afhangt van het aantal tanden dat men bij de raderen
gebruikt. Het is niet bekend op welke wijze Kepler en Romer tot de
keuze van hun tandrandverhoudingen zijn gekomen, maar het lijkt
117