juni krijgt de ontvanger-generaal, Johan vander Stringe, opdracht tot betaling. In september moet de molen in de munt opgesteld geweest zijn. De landssmid Jacob Smals maakt namelijk op 15 september een ketting aan de molen. Tevens maakt hij drie platen aan de kribbe van het paard. Deze verwijzing naar het paard is interessant. Er is namelijk wel ver ondersteld dat het molenwerk te Zeeland niet door een paard werd aangedreven, omdat in de archiefstukken geen verwijzing naar een paard te vinden was12. Uit Jacob Smals' rekening blijkt dat het molen- werk geheel volgens de tekening van De Blieck uitgevoerd is met aandrijving door een paard. Als in oktober het gehele werk geplaatst wordt moet ook de molen geheel klaar geweest zijn. Het zou immers niet mogelijk zijn de pletters te monteren, indien het houtwerk nog niet klaar was. Jacob Smals werkt dan ook aan de molen: op 3 oktober heeft hij "3 stroppen met een windebaut aende meulen gemaeckt". Pas op 10 december krijgen Daniël de Blieck en Jan de Cousemaker van de Gecommitteerde Raden de opdracht om te controleren of het molen- werk geheel in orde is. Zij verklaren dat het werk niet alleen geheel volgens het bestek gemaakt is, maar dat er ook nog meerwerk verricht is ter hoogte van 67 gulden 13!^ stuiver. Hierop betalen de Staten 250 voor de tweede termijn en 67 gulden 13!4> stuiver voor het meerwerk aan Van Hecke en Beddeloo. Uit de quitantie blijkt dat deze 250 het laatste deel van de aanneemsom is. Samen met de declaratie van Jacob Smals bedragen de kosten voor het molenwerk ruim 570,-. Hiermee is eind oktober 1671 het gehele werk volgens de tekeningen van De Blieck voltooid. Ondanks het feit dat Zeeland AV2 maand later dan Holland besloten heeft zijn Munt te mechaniseren is het Zeeuwse werk gelijk met het Hollandse voltooid. DE RANDSCHRIFTMACHINE Op 2 november besluiten de Gecommitteerde Raden van Zeeland ook door Lybert van der Burch te Den Haag een randschriftmachine te laten maken. Het kontrakt wordt 13 november ondertekend. Van der Burch moet een machine maken waarmee op de rand van zowel groot als kleingeld, letters, deviezen of kartels aangebracht kunnen worden, net zoals hij voor Holland heeft gemaakt. Het apparaat dient per dag 10 a 12.000 munten te kunnen verwerken, zodat het net zo snel werkt als de schroefpers. Hij moet de eerste stempels of ringen bijleveren. Dit alles voor de prijs van 250 guldens. Tevens krijgt Van der Burch 100 gulden per jaar voor onderhoud en nieuwe stempelringen. Om het apparaat geheim te houden zal er op de munt maar één, speciaal beëdigde man mee mogen werken. Van der Burch moet het apparaat 164

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1982 | | pagina 210