(1871) uitvoerig informeert. Het zal deze tuin zijn geweest, die als centrum fungeerde van de toenmalige Walcherse Botanische Turnver eniging, die Walrave Blaas bij zijn overlijden in een advertentie her dacht. Het lijkt erg aannemelijk, dat Blaas zijn herbarium via deze Walcherse Botanische Turnvereniging aan de Klinische School heeft geschonken, waar Van Hennekeler het bij het aanvaarden van zijn functie als leraar aantrof. Een manuscript van Walraven, waarover Verdoom (1927, p. 8-9) rept, maar dat verloren is geraakt, lijkt deze gedachtengang te ondersteunen. Achteraf blijkt, dat de vier reeds in het tweede hoofdstuk genoemde kleinere mappen met zwammen de enige werkelijke bijdragen van Van Hennekeler aan het Zeeuws Herbarium zijn. Ten aanzien van de in hetzelfde hoofdstuk genoemde map met mossen schrijft Verdoom, dat het feit dat deze collectie door Van Hennekeler werd bijeengebracht, geenszins inhoudt dat al deze planten door hemzelf verzameld zouden zijn. Er is reden om aan te nemen, dat in vele gevallen A. Walraven de vinder is. Het is ook Walraven, die - in 1865 lid van het Zeeuwsch Genootschap geworden - op verzoek van het bestuur Van Hennekeler in de periode 1869-1874 gaat helpen met het herbarium, waarbij de laatste zich blijft belasten met "het bijeenbrengen der Cryptogamen". Met Walravens komst veranderde ook de naam van het object: in het verslag van 1874-1879 wordt gesproken van "Zeeland's flora", want de eerste inbreng van de toen nog in Zeeuwsch-Vlaanderen wonende arts zal uitsluitend of voornamelijk uit Zeeuws-Vlaams materiaal hebben be staan. Met zijn komst naar Walcheren, die de contacten met het in Middelburg gevestigde Genootschap zeer ten goede is gekomen, groeide ook het aantal planten, dat in het Zeeuws Herbarium werd opgenomen. Uit het verslag van 1877 blijkt dat Walraven als de conservator werd be schouwd en dat hij plannen ontvouwt om ook andere delen van Zee land, behalve Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen en Walcheren, voor een botanische excursie te bezoeken. En het verslag van 1880-1884 maakt melding van het feit, dat "de verzameling Zeeuwsche planten zich in voldoende toestand bevindt". Het wordt telkenjare moeilijker om nieuwe soorten te vinden, maar niettemin is het Zeeuws Herbarium "door de ijverige bemoeiingen van den conservator den heer A. Walra ven, weder met een vijftal nommers phanerogamen verrijkt gewor den". Overigens wordt in het verslag ook een verzameling zoutwater wieren genoemd, die zich in 1975 niet meer in het herbarium bevond. In 1892 wordt naast Walraven ook Mej. A.P. Ogterop conservatrice, welke functie zij na het overlijden van Walraven in 1895 alleen voort zet. Haar groot gevoel voor esthetiek deed haar besluiten om minder goede exemplaren ("mummies") te vervangen door betere. Daar zij in 1919 schrijft, dat zij sommige ver vergane planten niet kon vervangen 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1982 | | pagina 25