Zeeuws Herbarium te adviseren en rapporteren. Diens rapport (Sloff, 1934) leidt tot de volgende conclusies: 1"De wetenschappelijke waarde van de verzameling bloemplanten is zeer zeker groot". Hij treft er overigens vele duplicaten aan van materiaal dat reeds in het Rijksherbarium te Leiden aanwezig is, met uitzondering van de planten, die door Blaas en S. Lako zijn verza meld. Voor de niet-Zeeuwse planten stelt hij voor deze te schenken aan de Nederlandse Botanische Vereniging en de niet-Nederlandse planten aan het Rijksherbarium. Hij wil niet komen tot een advies om ook de Zeeuwse planten naar "Leiden" te zenden, omdat hij daarvoor te zeer belanghebbend is. 2. De conserveringstoestand van het materiaal acht hij niet ongunstig, al spreekt hij de wens uit de planten niet los te bewaren, maar op papier met een paar reepjes gompapier vast te plakken. 3. Als maatregelen om de wetenschappelijke betekenis van het Zeeuws Herbarium te verhogen, stelt Sloff voor: a. de determinatie van de planten, met name de grassen, te contro leren; b. een inventarislijst van het herbarium samen te stellen om andere floristen in den lande op de hoogte te brengen van het in het Zeeuws Herbarium aanwezige materiaal, opdat zij dat in hun studie van bepaalde geslachten en families kunnen betrekken; c. de verzameling uit te bouwen, opdat het een zo volledig mogelijk Zeeuwse collectie zal vormen. Tenslotte biedt hij aan in het volgende winterseizoen de determinaties van de bloemplanten te controleren. Ook wil hij op zich nemen de inventarislijst samen te stellen. Maar het allerbeste lijkt hem toch om het gehele herbarium aan de Nederlandse Botanische Vereniging te schenken: "daar zijn de Zeeuwsche planten even welkom als die uit andere provincies; ze worden er uitnemend verzorgd - en ook geraad pleegd". Ik heb het rapport van Sloff ook daarom nogal uitvoerig weergegeven, omdat zijn adviezen zo'n duidelijke overeenkomst vertonen met die, welke ik mocht uitbrengen (Mennema, 1971), toen mij een kleine veer tig jaar later, wederom op aanraden van J.P. van der Feen werd ge vraagd over het Zeeuws Herbarium te rapporteren. Met nadruk stel ik vast, dat het rapport van Sloff, toen ik het mijne uitbracht, mij niet bekend was. Overigens vermeldt het jaarverslag, dat het bestuur de hulp van Sloff dankbaar heeft aanvaard en zich heeft bereid verklaard te zijner tijd de niet-Nederlandse planten aan het Rijksherbarium te Leiden te schen ken en de wei-Nederlandse (doch niet-Zeeuwse) aan de Nederlandse Botanische Vereniging. Maar vervreemding van het gehele herbarium leek minder gewenst. De eerste poging van Van der Feen om het 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1982 | | pagina 27