Genootschap, vertegenwoordigd in de Stichting, besluit op 25 novem ber 1961 daaraan haar verzamelingen in bruikleen te geven, maar blijft er eigenaar van. In juli van hetzelfde jaar is tot directeur van de Zeeuwse Museumstichting benoemd dr. P.K. van Daalen; hij neemt dus op 25 november 1961 formeel het beheer van het Zeeuws Herba rium op zich. Op 28 november 1966 stelde de Zeeuwse florist A. de Visser op verzoek van het bestuur van het Zeeuwsch Genootschap een onderzoek in naar de toenmalige toestand van het Zeeuws Herbarium. Hij deed dit, omdat er sprake was van plannen tot aanleg van een natuurwetenschappelijke verzameling over Zeeland, waarin het herbarium zou kunnen worden opgenomen. De Visser pleit er in zijn rapport voor om, indien deze plannen zouden worden verwezenlijkt, de niet-Zeeuwse collecties aan het Rijksherbarium te Leiden te schenken. Met de oprichting van de Zeeuwse Museumstichting komt een einde aan de uitvoerige jaarlijkse verslaggeving van de collecties. Eerst in 1972 worden deze in het Jaarverslag weer genoemd en wel naar aanlei ding van gebleken ongerustheid over de toestand van de aan het vooral kunsthistorisch gerichte Zeeuws Museum in bruikleen gegeven natura- liën. Dit kan zeker niet zijn naar aanleiding van het verslag, dat ik maakte na een inspectie van het herbarium op 1 februari 1971, op verzoek van de Commissie van Advies voor de Natuurhistorische Musea: "...tot mijn grote vreugde bleek het materiaal in een uitsteken de conditie te verkeren; noch van vraat noch van schimmel was iets te bemerken" (Mennema, 1971). Evenals Sloff (1934) stelde ook ik voor het materiaal tijdelijk aan het Rijksherbarium af te staan, opdat de los tussen omslagvellen liggende planten konden worden opgeplakt. Te vens kon dan een lijst van alle exemplaren in het Zeeuws Herbarium worden opgesteld, die zou worden gepubliceerd... Mijn rapport heeft dus geen aanleiding tot enige ongerustheid kunnen geven. Die ongerustheid was er al eerder en had juist geleid tot het verzoek aan de Commissie van Advies om een deel van de in bruikleen gegeven natuurwetenschappelijke collecties aan een onderzoek te on derwerpen. Het gunstige resultaat van dit onderzoek vermocht niet de algehele ongerustheid over de toestand van de eigendommen van het Genootschap weg te nemen en op 8 mei 1972 wordt een commissie in het leven geroepen "ten einde na te gaan in hoeverre deze ongerustheid gegrond was". Deze commissie, bestaande uit R. Batten, P.J. van der Feen G.R. Heerebout, J.C. van Leeuwen en J.A. Trimpe Burger wordt op 30 oktober 1972 geïnstalleerd. In 1973 brengt de commissie verslag uit over haar bevindingen en legt daarmee de basis voor de beslissingen, die ten aanzien van de bezittingen van het Genootschap werden genomen. Nog in 1973 wordt onder meer besloten om het archief van het Genootschap in bewaring te geven aan het Rijksarchief 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1982 | | pagina 29