te Middelburg en de collecties Lako (kevers) en De Man (vliegen)
aanvankelijk in bruikleen, maar later definitief te schenken aan het
Zoölogisch Museum te Amsterdam.
Wat het herbarium betreft, wordt op 4 maart 1974 besloten, dat ge
noemde commissie contact zal opnemen met het Rijksherbarium.
Voorgesteld wordt om het herbarium in bruikleen over te dragen met
als voorwaarde dat, in het geval er in Zeeland een Biologisch Centrum
van de grond komt, het herbarium weer kan worden opgevraagd. Het
Rijksherbarium kan met deze voorwaarde van bruikleen niet akkoord
gaan, omdat een herbarium als het Zeeuwse alleen dan volwaardig kan
functioneren, als het in zijn geheel in de collectie Nederlandse flora
wordt geïntegreerd. Dan komt iedere bezoeker met het Zeeuwse mate
riaal in contact en dan vormt het voor elke bewerker van een Neder
landse plantenfamilie of -geslacht of van het verspreidingskaartje voor
de Atlas van de Nederlandse Flora een waardevolle bijdrage. Indien de
periode van bruikleen wordt beëindigd, zouden alle ca. 1250 Zeeuwse
planten uit de totaalcollectie Nederlandse planten, die ca. 250.000
exemplaren bevat, moeten worden afgescheiden. Hoewel dit niet mag
worden vergeleken met het zoeken van een naald in een werkelijke
"hooi"-berg, omdat de planten veelal provinciegewijs per soort en
deze weer alfabetisch binnen de familie zijn opgeborgen, was het risico
van veel extra en overbodige arbeid ten bate van een wellicht kortston
dig gebruik van de collectie te groot. Dan was het beter, indien van het
materiaal een lijst zou worden gemaakt en de collectie zelf in Middel
burg bleef. Op 6 mei 1974 bekrachtigt de Algemene ledenvergadering
het voorstel van het bestuur akkoord te gaan met het wegschenken van
het herbarium aan het Rijksherbarium.
Zo vermeldt het jaarverslag 1975 tenslotte, dat "het herbarium werd
geschonken aan het Rijksherbarium. Deze instelling beschikt over alle
deskundigheid om deze waardevolle verzameling te beheren en voor
wetenschapsbeoefening toegankelijk te maken". En in deze laatste zin
staan de voornaamste argumenten genoemd, die met name voor drs.
P.J. van der Feen heel zwaar moeten hebben gewogen om zijn al in 1934
begonnen strijd voor het behoud van de natuurwetenschappelijk be
langrijke Zeeuwse collecties, waaronder het herbarium, voort te zet
ten. Het moet hem veel voldoening hebben gegeven die strijd na 40 jaar
met succes bekroond te zien.
DE NATUURWETENSCHAPPELIJKE BETEKENIS
VAN HET ZEEUWS HERBARIUM
Dat het bewaren van planten wetenschappelijk van groot belang is en
dat dit ook geldt voor het Zeeuws Herbarium, heb ik in het eerder
verschenen rapport (Mennema, 1971) al trachten uiteen te zetten. Tot
16