Een zeer bijzondere groep planten in het Zeeuws Herbarium vormt die, welke met name A. Walraven in Zeeuwsch-Vlaanderen heeft ver zameld bij Zuiddorpe, Koewacht, Kapellebrug, Clinge e.o. Hij mag hiermee de "ontdekker" worden genoemd van wat Van Soest (1932) later als het Vlaamse district karakteriseerde. Daar en ook bij Aarden burg, vlak bij de Belgische grens, beginnen de pleistocene zandgron den, die in België een groot gedeelte van het Vlaamse land beslaan. Hier vond hij naald- en loofbossen, kleine akkertjes en... heide, die met elkaar een tamelijk on-Zeeuwse aanblik boden: "een stukje Veluwe in Zeeland" (Nienhuis c.s., 1980). In de akkertjes groeiden bolderik (Agrostemma githago) en wilde ridderspoor Delphinium consolida), in de bossen en op de heide valse salie Teucrium scorodonia), ade laarsvaren Pteridium aquilinum), gladde witbol (Holcus mollisste kelbrem (Genista anglicagagel (Myrica galeen twee soorten zonne dauw (Drosera intermedia en D. rotundifolia), een wel geheel andere flora dan die van de Zeeuwse klei. Helaas moet worden geconstateerd, dat met dit on-Zeeuwse stukje Zeeland in vroegere tijden zeer onzorgvuldig is omgesprongen. De heide is ontgonnen - "men moet echt zoeken om nog een struikje van deze begroeiing te vinden" (Nienhuis c.s., 1980) - of als vuilstort gebruikt, de akkers zijn bemest en last but not least is bij Clinge over alles een ruilverkaveling gegaan. De kenmerkende soorten voor het Vlaamse district zijn in het veld niet of nauwelijks meer terug te vinden. De vraag "Waar ligt het Vlaamse district?" zou eigenlijk moeten wor den beantwoord met: "in het Zeeuws Herbarium, dat in 1975 aan het Rijksherbarium te Leiden is geschonken". 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1982 | | pagina 33