VII. DOOD EN NALATENSCHAP De laatste politieke aktiviteit In zijn laatste levensjaar heeft Van de Perre nog eenmaal mogen optreden als kortstondig voorzitter van een commissie die door de Staten van Zeeland was in gesteld. Dit orgaan, het 'College van Arbitrage inzake de 25-ste penning' was in mei 1789 in het leven geroepen om te adviseren omtrent de vraag of er een belas ting (de 25-ste penning van alle vermogens) zou moeten worden ingevoerd ter ondersteuning van de noodlijdende Oost-Indische Compagnie1. Wanneer we mogen afgaan op de 'Lofreden' door Van der Palm, dan was het 'de stem der gansche burgerij' zelf geweest, die Van de Perre ertoe had overgehaald om zich aan het hoofd van dit 'gewichtige onderzoek' te plaatsen, in het volle vertrouwen dat 'haer belang in zyne handen veilig was'2. Toch is dit optreden van Van de Per re een merkwaardige, of op zijn minst opvallende zaak. Gezien zijn ervaringen rond de keuze van de oud-patriot Van der Palm als huispredikant, gezien de toch weinig genuanceerde en intolerante houding van de overheid in deze nadagen van de Republiek, (een houding welke dwars inging tegen Van de Perre's eigen beginselen), was een weigering zijnerzijds zeker niet vreemd geweest. En inderdaad lijkt hij even te aarzelen of hij deze 'super-arbitrage' ('welke vriend en vijand mij afraad') wel op zich zal nemen. Maar het verzoek is toch ook wel vleienden vandaar dat hij het na een 'hevige strij d met de gevoelens van zijn hart' uiteindelijk toch als een 'gewichtige', maar tevens 'zo tedere' plicht be schouwt om aan het verzoek te voldoen1Wel stelt hij ditmaal(en dat is voor het eerst!), een aantal voorwaarden vooraf. Alvorens hij zelfs maar een 'voet' ver der gaat zullen zijn mede-arbiters eerst een aantal condities dienen te onderteke nen. Een van de voorwaarden is bijvoorbeeld de strikte eis tot geheimhouding van de beraadslagingen, waarover-zo stelt Van de Perre - in dit 'netelige tijds- gewrigt' wel eens verschillend wordt gedacht. Bij de overige arbiters stuit deze procedure niet op bezwaren, zodat men op 10 juni aan het werk kon gaan. De ar beid is snel gedaan, want reeds een maand later kon men aan de stadhouder be richten, dat de commissie het idee van de 25-ste penning unaniem afkeurde. Het leek de commissieleden beter om een vrijwillige geldlening (a 3%) uit te schrij ven. Overigens heeft dit advies (dat tegen de bestaande praktijk in Holland in ging) de Oost-Indische Compagnie niet van de ondergang kunnen redden. De groot-aandeelhouder Van de Perre zou dit echter niet meer beleven. Ziekbed en overlijden In het najaar van 1789 werd Johan Adriaen plotseling door ziekte geveld. 'Hoofdkramp, derden daagsche koorts', alsmede 'zuur en kramp van de inge wanden' verhinderden het hem langer dan ooit tevoren in zijn leven om buitens huis te komen4. De ziekte scheen hem zelfs tot aan de rand van het graf te brengen. Niettemin leek hij in februari 1790 weer aan de beterende hand te zijn, hetgeen voor zijn oude bewonderaar, de Veerse predikant Ds. Henrik Antoni Tollé voldoende reden was om hem door middel van een opmerkelijk kreupel- rijm geluk te wensen met deze 'herstelling uit een langdurige krankheid'5: 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 101