Tollé had echter te vroeg gejuicht. Reeds enkele weken later stak de kwaal op
nieuw de kop op en na een 'kwijning van eenige maanden en een bedlegering van
weynige dagen' overleed Johan Adriaen van de Perre op 8 april 1790.
Begrafenis
In een aantal handgeschreven circulaires gaf Jacoba van den Brande, de blijkens
haar ondertekening nog wat onwennige 'Douariere van de Perre', aan de wereld
kennis van het 'treffend verlies' dat zij geleden had door het overlijden van haar
'hartelijk geliefden echtgenoot'6. Zij had het geluk om bijna dertig jaar met
hem, 'deze dierbaren man', getrouwd te zijn geweest. Nu mocht ze hem gaan be
graven in de 'Oude' of 'St. Pieterskerk' recht tegenover haar huis. Op 15 april
1790 werd het stoffelijk overschot hier in een grafkelder bijgezet7, alwaar een
grote gebeeldhouwde grafzerk later dat jaar de herinnering aan zijn persoon zou
trachten te vereeuwigen8. Met de kerk is de steen echter reeds in 1834 verdwe
nen.
Reacties
Uiteraard werd er van verschillende zijden gereageerd op de dood van de voor
malige representant. De stadhouder zelf schreef bijvoorbeeld op 16 april een ei
genhandige condoléance-brief aan de weduwe, waarin hij van zijn grote deelne
ming getuigde: 'Ik verlies in hem iemant, die ik altoos onder mijne waere en on
geveinsde vrienden hebbe gerekend, en die ik altijd voor een der eerlijkste lie
den hebbe gehouden die op den aerdboodem was', aldus de Prins, die hier nog
aan toevoegde, dat hij het altijd zeer jammer had gevonden dat Van de Perre
'door de omstandigheden genoodzaakt' bedankt had voor de post van represen
tant. Niettemin had Willem V voor de overledene toch altijd nog 'die zelfde sen
timenten behouden, welke ik te dier tijd hadde'9.
In Middelburg werd het overlijden van Van de Perre het meest gevoeld in de
kringen rond het Museum Medioburgense. Op 3 mei 1790 werd hier de eerste
herdenkingsrede uitgesproken, tijdens een vergadering van het Middelburgsch
Departement van het Zeeuwsch Genootschap. Als oudste Directeur van het Ge
nootschap herdacht Mr. Mathias Pous de overleden mecenas, die hij als een 'waer-
lyk groot man' kenschetste10. Er werd dan ook besloten om het medelid Van
der Palm te verzoeken een 'openbare lofrede' op Van de Perre samen te stellen.
Deze zou dan bij het begin van het winterseizoen kunnen worden uitgesproken
in een gezamenlijke vergadering van alle geledingen binnen het Museum. Uiter
aard nam Van der Palm deze opdracht 'op een aandoenlyke wyze' op zich, en op
26 november 1790 mochten vele 'aanzienlijke lieden uit onderscheiden plaatsen'
het werkstuk aanhoren. Van der Palm had er inderdaad wel zijn best op gedaan,
en het stuk werd dan ook algemeen geprezen, 'niet alleen als een meesterstuk
van welsprekendheid, maar tegelijk [als] een onopgesmukte schets van de ver
diensten des overledenen'11. Uit waardering liet men het dan ook in druk ver
schijnen, in de verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap, en als afzonder
lijke uitgave. Van der Palm werd bovendien 'als gedachtenis' nog een aantal
boeken ter waarde van de gouden ere-penning van het genootschap aangebo
den12. 30 ponden Vlaams of 180,-)
Ook vanuit de beide 'Physica's' was al eerder op het wegvallen van de 'president'
gereageerd. In deze functie was in beide gevallen de bewindhebber Daniël Ra-
dermacher opgevolgd, en als zodanig ging hij op 1 juni 'met de Heeren Secreta-
65