Ondanks de vage formulering in de laatste zin hield dit een enorme beperking in van de eerder opgedragen werkzaamheden, zoals die in het contract van 1 janu ari 1788 waren geformuleerd. Per slot van rekening was Van der Palm in de eer ste plaats naar Middelburg gehaald met het oog op een functie binnen het Mu seum Medioburgense, en daar was nu al lang geen sprake meer van. Ook was zijn assistentie bij de studies van Van de Perre vanzelfsprekend niet langer vereist. Van der Palm's honorarium wordt dan ook duidelijk aangepast en van 1000,- per jaar gebracht op slechts 400,-per jaar. Enige zakelijkheid kan de weduwe toch niet ontzegd worden. Bovendien had Van der Palm in dit nieuwe contract ook nog moeten toezeggen dat hij 'binnen de twee eerstkomende jaren niet dan om gewigtige redenen, of anders met volkomen bewilliging van Mevrouw Van de Perre' uit zijn functie zou 'quiteren'. Wanneer er dan ook in augustus 1791 enige pogingen in het werk worden gesteld om hem als predikant naar Vlissingen te beroepen, is hij dus zelfs contractueel verhinderd om op het beroep in te gaan. Hij laat dit overigens maar nauwelijks blijken, wanneer hij na de afwijzing van het beroep hierover naar een van zijn vrienden schrijft. Hij had 'deze opoffering' niet zozeer gedaan aan 'eene vrouw, alswel aan mijne plicht omtrent haar, aan de deugd, en zoo ik hartelijk geloof, aan de roeping der Voorzienigheid'20. En het beviel hem er toch prima? 'Nim mer heb ik iets dan goedkeuring en genoegen in deze tegenwoordigen post ge had', en was het dan niet fraai dat zelfs de dood van Van de Perre deze betrek king niet had kunnen vernietigen? In zo'n geval mag een mens toch niet zomaar, bij het eerste beroep dat wordt uitgebracht, de beslissing nemen om op te stap pen? Bovendien-zo stelt Van der Palm-had hij zelf geen enkele ambitie om 'op een grooter toneel geplaatst te worden'. Vooral deze laatste uitspraak mag be paald merkwaardig genoemd worden. Van der Palm's politiek optreden direkt na de omwenteling van 1795 toont in ieder geval een gedrag dat haaks staat op deze opmerking. Bescheidenheid mag men hem dan bepaald niet aanwrijven Al met al laat dit ons wel een schaduwzijde van zijn persoonlijkheid zien, zoals Van der Palm's biograaf De Groot terecht heeft opgemerkt. Enig opportunisme is Van der Palm zeker niet vreemd geweest, een neiging die De Groot iets vrien delijker omschrijft als 'de kunst om te weten waar spreken, en waar zwijgen ge past is'22. Door zijn intelligentie en zijn natuurlijk overwicht op mensen kon Van der Palm het zich permitteren om met zijn overtuiging te schipperen, zonder dat het hem definitief is aangerekend. Bovendien kon hij zijn kansen goed inschat ten. De eerder aangehaalde brief aan een van zijn vrienden besluit Van der Palm bijvoorbeeld met de wat kryptische opmerking dat men 'de uitkomst' maar moet afwachten. Welnu, dat heeft hij dan ook gedaan, en dat geduld zou zeker de moeite waard blijken te zijn. Na het overlijden van Jacoba van den Brande in au gustus 179423 bleek zij aan Van der Palm een klein vermogen te hebben gelega teerd. Het maakte hem in één slag onafhankelijk. De nalatenschap van het echtpaar Van de Perre-Van den Brande Hoe groot was de rijkdom van het echtpaar Van de Perre? Op deze intrigerende vraag kon tot voor kort slechts in algemene termen worden gesproken: ze waren 'zeer welgesteld' of 'ruim van geldmiddelen voorzien'. Ook De Groot, die in 1960 zijn biografie van Van der Palm schreef, kon tot zijn spijt geen details over de nalatenschap terugvinden-4. Gelukkig is het Rijksarchief sedertdien verrijkt met het familie-archief Schorer; in dit fraaie archief berusten nog een aantal om- 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 106