vangrijke dossiers met betrekking tot deze nalatenschap25. Het geheel van de fi nanciële stukken vormt een uiterst interessante lektuur, met vele gegevens over het Zeeuwse economische leven uit het eind van de achttiende eeuw. Het zou ons echter te ver voeren om hier tot in details op in te gaan2'1. Wel is het interes sant om de totalen van de nagelaten kapitalen te bekijken, en te zien wat er met deze geldbedragen en goederen gebeurd is. Op de namiddag van de 15e april 1790, vlak na de ter aarde bestelling van Johan Adriaen van de Perre, werd zijn testament door notaris Van der Linde geopend. De boodschap ervan was simpel. Tot aan haar dood zou Jacoba van den Brande het vruchtgebruik houden van zijn goederen, waarna zijn erfenis toe zou komen aan zijn beide broers en zijn zuster, of-mochten deze al zijn overleden-aan hun erven bij plaatsvervanging. Aldus kwamen voor de erfenis uiteindelijk in aan merking: Martinus Veth van de Perre, zijn broer; Jacoba Johanna van de Perre, de dochter van zijn overleden broer Paulus; en Adriana Magdalena Wilhelmina Schorer, de driejarige kleindochter van zijn overleden zuster Barbara Adriana. Het kapitaal waarop zij (ieder voor een derde deel) tenslotte aanspraak mochten maken bleek een waarde te omvatten van 41.223 of 247.338,-. Dit na aftrek van de 60.000,- die volgens het huwelijkscontract aan Jacoba van den Brande toekwamen, net als alle roerende goederen welke tot de huiselijke inboedel van het echtpaar mochten worden gerekend. Onder deze bepaling vielen bijvoor beeld ook Van de Perre's bibliotheek en zijn kabinet van natuurkundige werk tuigen. Eerst jaren later (in 1798) zouden deze collecties worden geveild, waar bij de opbrengst gestort werd in de boedel van de erven van Jacoba van den Brande. Alleen achtergebleven maakte Jacoba van den Brande op 7 april 1791, precies een jaar na de dood van haar man, een nieuwe wilsbeschikking op, waarin zij over haar eigen erfenis beschikte27. Het is deze wilsbeschikking, die - aangevuld met een later codicil-direkt na haar overlijden in augustus 1794 in werking trad. Net als haar man had ook Jacoba de naaste familie voorbestemd als erfgenaam. Haar enige broer Johan Pieter van den Brande zou, na aftrek van een groot aan tal legaten, voor de hoofdsom in aanmerking komen. Maar ook hier waren het uiteindelijk zijn kinderen die in de erfrechten traden: Maria Petronella, Johanna Maria en Wilhelmina Carolina van den Brande. In 1798, toen de zaak uiteindelijk tussen hen werd afgerekend, bleek het totaal van de erfenis 250.041/4/11 te omvatten, of omgerekend naar guldens van die tijd een bedrag van ruim anderhalf miljoen gulden! Inderdaad een gigantische som. Wanneer we bedenken dat het kasteel Westhove in deze taxatie geschat was voor een kleine zestigduizend gulden, en het door Van Baurscheit gebouw de huis in de stad voor nog geen twintigduizend gulden, dan geeft dit duidelijk aan om welk een rijkdom het hier gaat. Interessant is verder ook nog de lijst met legaten die door Jacoba van den Brande wordt toegekend. Een tweetal predikanten mogen zich wel bijzonder in haar be langstelling verheugen. Opvallend genoeg zijn het twee predikanten die van pa- triotse sentimenten werden verdacht, te weten de onvolprezen Ds. Johan Hen drik van der Palm en de in 1787 zo geplaagde Ds. Johannes de Fremery. Aan Van der Palm worden twee legaten toegedacht, die samen een bedrag verte genwoordigen van 30.000,-. Bovendien zal hij - zolang als hij dat wenst-vrij in zijn huis in de stad mogen blijven wonen. Al met al een legaat dat groot genoeg was om voorlopig stil te kunnen leven. Ds. de Fremery mag zich dan verder de ei- 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 107