gelijk en als gevolg daarvan ontdekte men al snel een verband tussen windsnel heid en luchtdrukverandering. Merkwaardig genoeg heeft het daarna toch nog vrij lang geduurd voor dat men instrumentele meteorologische waarnemingen systematisch is gaan organiseren. Weliswaar heeft er in Italië rond het midden van de 17e eeuw al een waarnemingsnetwerk gefunctioneerd, maar tot een werkelijke doorbraak is het daarbij toch niet gekomen. Met de introductie van de experimentele natuurkunde rond 1700 is wel het aantal individuele waarne mers in geheel Europa sterk gestegen2. Bovendien zijn er in de loop van de acht tiende eeuw nogal wat verbeteringen in het weerkundig instrumentarium aange bracht, zodat de tijd onderdehand wel rijp werd voor een georganiseerde aan pak. Een enorme stimulans daartoe ging tenslotte uit van de geneeskunde. Binnen deze wetenschap was de oude gedachte van Hippocrates dat er een verband zou bestaan tussen het optreden van verschillende ziekten en de weersgesteldheid, opnieuw in de belangstelling komen te staan. Vooral nadat de gezaghebbende Nederlandse hoogleraren Herman Boerhaave (1668-1738) en Petrus van Mus- schenbroek (1692-1761) zich in deze richting hadden uitgesproken, was de aan dacht van de medici voor het klimaat aanmerkelijk toegenomen2. Met name bij besmettelijke ziekten achtte men een relatie tussen de waargenomen kwaal en de klimatologische omstandigheden uitermate waarschijnlijk. Toen bovendien rond 1770 de ontdekking gedaan werd dat de dampkringslucht uit verschillende gassen bestaat, was dit daarop dè aanleiding om met vereende krachten de studie van 'het weer', en dan vooral in relatie met de gezondheid, op te nemen. Men had immers vrijwel onmiddellijk na de ontdekking van het zuur stofgas (door Scheele en Priestley in 1771) bemerkt dat dit gas voor de ademha ling van groot belang was. Was de samenstelling van de dampkring dan niet be palend voor het wel en wee van de mens die er in leefde? Dat lag toch voor de hand? En aangezien de 'winden' en de 'uitwasemingen' grote invloed zouden hebben op deze samenstelling van de atmosfeer, kon men voorlopig wel verze kerd zijn van de medische belangstelling voor de meteorologie. Er was trouwens nog een extra argument. In deze periode werden ook allerlei elektrische en magnetische verschijnselen druk bestudeerd, en ook hierbij was vaak een relatie gelegd met een breed scala van medische fenomenen. Zo wordt in 1779 in het eerste Nederlandse boek over elektro-therapie aan een elektrische prikkeling een bijzondere geneeskracht toegekend. Deze zou 'de werking der zenuwen' onmiddellijk herstellen, de 'omloop der vogten' zou worden bevor derd, en ook de 'uitwasemingen' van het lichaam zowel als zijn 'natuurlijke warmte' leken door de elektriciteit bepaald te kunnen worden4. En hoe zat het dan met de elektrische toestand van de atmosfeer? zo vroeg men zich af. Had Benjamin Franklin niet reeds in 1752 laten zien dat de bliksem elektrisch van aard was? Ook hier drong zich dus de vraag op naar een mogelijke relatie tussen de elektrische gesteldheid van de atmosfeer en de gezondheid. Een uiting hiervan zien we in de prijsvraag die het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam in 1779 uitschreef, en waarin een antwoord verlangd werd op de vraag: 'Welken invloed heeft de Natuurlijke Electriciteit en derzelver verschillende verdeeling in onzen dampkring op gezon de en ziekelijke lighamen?'. De vraag werd overigens in 1783 grotendeels ont kennend beantwoord5. 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 111