waardig, want ze geeft een aardige indruk van wat men van de waarnemers ver langde. Bovendien laat ze zien welk soort metingen men voor de meteorologie relevant vond. Allereerst wenste de Sociëteit dat haar waarnemers minstens drie maal daags hun observaties zouden verrichten. Daarbij is het zeer opmerkelijk dat er noch omtrent de frequentie, noch omtrent het tijdstip van de waarnemin gen iets bindend werd voorgeschreven. 'De gevoelens der Natuurkundigen, wel ke de Sociëteit over dit stuk geraadpleegd heeft, [zijn] niet in alles eenstemmig', zo werd meegedeeld, en dus achtte men zich niet bevoegd om een bepaald sys teem als 'het beste' aan te wijzen. Niettemin ging de voorkeur toch wel uit naar een systeem waarbij de waarne mingen onderling vergelijkbaar zouden zijn. De berekening van gemiddelde dag-waarden zou anders per systeem verschillend zij nen vandaar dat men (me de om praktische redenen) toch een lichte voorkeur uitsprak voor drie waarne mingen: 's morgens om 6 of 8 uur, 'smiddagsom 1 of2 uur, en's avonds om lOof 11 uur. Op het invul-register dat de Sociëteit ter beschikking stelde was echter ruimte opengelaten voor meer waarnemingen, zodat men op een later tijdstip nog eventueel zou kunnen beslissen voor een ander systeem. Al met al toont dit duidelijk hoezeer de meteorologie nog in de kinderschoenen stond. Vele zaken die nu volstrekt vanzelfsprekend zijn (zoals een uniform observatiesysteem met vergelijkbare instrumenten) moesten toen nog worden uitgedacht. Ook bij het instrumentarium kwam deze diversiteit van meningen duidelijk naar voren. Weliswaar was het ook in dit opzicht wenselijk dat metingen vergelijk baar zouden zijn, maar niettemin werd iedere 'Liefhebber', die enige verbete ring of een geheel nieuw werktuig zou uitvinden, zonder aarzeling opgeroepen om zijn bevindingen in te zenden. Immers, zo werd als mening nog uitgespro ken: 'men bevordert de Wetenschappen niet, wanneer men zich altoos aan een slaafsche navolging houdt'1Variaties in het instrumentarium waren dus toege staan, mits men zich maar realiseerde dat er een 'Algemeen Plan' gevolgd moest worden, zodat men wel in staat zou zijn om een 'behoorlyk Bericht der Luchtsge- steldheid' uit de ingezonden metingen te destilleren. Zo bepaalt Van de Perre de temperatuur ook enige keren met een 'Spiraal-thermometer', welke metingen dan ook afzonderlijk worden vermeld12. Welke zaken werden nu eigenlijk gemeten of waargenomen? Vooralle volledig heid zullen we ze hier in het kort de revue laten passeren. Allereerst natuurlijk de temperatuurdie met een geijkte thermometer moest worden waargenomen, op een plaats in de 'open en vrije lucht', liefst op het Noorden of Noord-Westen, waar ze beschermd zou zijn tegen teruggekaatste zonnestralen. Verder de lucht druk, die gemeten werd met een kwik-barometer gevuld met zuivere, liefst in de buis zelf gekookte kwik. Vooral dit laatste voorschrift mag bijzonder worden ge noemd, omdat pas kort tevoren was gebleken dat daardoor de dampspanning in het 'vacuum' boven het kwik kon worden verlaagd. Dit voorschrift zal stellig af komstig zijn geweest van de Franeker hoogleraar J .H. van Swinden. Hij is waar schijnlijk de eerste geweest, die deze voorzorgsmaatregel bij zijn eigen barome ters heeft toegepast13. Door sommigen wordt Van Swinden dan ook wel aange zien voor de auteur van het 'Waarnemings-plan'14. In deze uitgave werden de waarnemers ook nog gewaarschuwd voor systematische meetfouten. Bijvoor beeld afleesfouten als gevolg van een onjuiste nulpuntsinstelling, parallaxfou- ten, of afwijkingen die werden veroorzaakt door een te hoge opstelling van de 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 113