geeft Van de Perre te kennen dat zijn systeem hem wel goed bevalt, maar dat het dit nadeel heeft dat het alleen op Westhove werkt: 'In de stad heeft men er geen nut aan'. Niettemin zijn toch ook de resultaten 'hier buyten' wel eens lastig te in terpreteren. Op het ene moment, 'wanneer ik geene tekens van Electriciteit aan de vlierpitte balletjes zie, worden dezelve van elkandren dan meer, dan min ver wijdert wanneer ik met een lang penseel van borstels een bepaalt getal van lugte vrijvingen over de bovenplaat van den condensator doe'. Op een ander ogenblik echter verliezen ze hun uitwijking bij het minste of geringste; terwijl het daaren tegen ook mogelijk is, dat de vlietpitbolletjes in een 'staat van spontaneïsche verwijdering' blijven staan ('gelijk nog heden na een sterke regenbuy'). Om dit te verklaren suggereert Van de Perre het volgende: 'Ik supponeere dat in 't eerste geval de dampkrings Electriciteit is negatif, in 't tweede positif en in 't derde geval agte ik de draden zo sterk vervult met vogt van den Electriquen reegen, dat de evengemelde toevalligheden geen voor of nadeel daar aan kon- nen toebrengen'. Maar ja, zo verzucht hij verder: 'zomtijds houd alles op, en be speurt men niets, wat poging men [daartoe ook] aanwend, tgeen ik oordeel een blyk te zyn van een volmaakt equilibrium'. Van Breda denkt er kennelijk het zijne van, want Van de Perre's methode wordt door hem niet besproken in zijn eerder genoemde artikel over de elektriciteit van de dampkring. Wel stemt hij in met Van de Perre's waarneming dat 'men seldsaam in de Steden digt by de gebouwen veel Electriciteit zal kunnen waarne men'. Ook de methode van Cavallo verwerpt hij, 'althans nimmer heb ik met hetzelve, behalven by dondervlagen, met seekerheid, eenige Electriciteit kun nen waarnemen'. Kortom dat de metingen lastig waren geeft Van Breda ruiter lijk toe. Hij is dan ook het meest enthousiast voor zijn eigen methode. Zeer men selijk; maar of de door Van Breda beschreven werkwijze wel tot reproduceerba re metingen geleid heeft is nog maar de vraag47. Van Swinden's declinatie-kompas Tot in het laatste jaar van zijn observaties heeft Van de Perre zijn waarnemingen trachten te verbeteren, hetzij door het uitbreiden van de metingen, hetzij door een vervanging of aanvulling van zijn instrumentarium. Zo schaft hij zich in het voorjaar van 1786 een geheel nieuw en uiterst nauwkeurig kompas aan, om de dagelijkse variatie in de magnetische declinatie beter te kunnen volgen48. Via de 'Societas' had hij weliswaar al een zeer betrouwbaar declinatie-kompas ontvan gen, vervaardigd door de befaamde Augsburgse instrumentmaker Georg Frie- drich Brander (1713-1783)49, maar aangezien hij zowel op kasteel Westhove als in de stad zijn waarnemingen moest kunnen uitvoeren, was dit één kompas te weinig. Een scheepskompas had tot dusverre als vervanging dienst gedaan, maar nu had hij dan toch eindelijk het beste van eigen bodem kunnen verwerven, te weten een groot declinatie-kompas naar het ontwerp van Prof. J.H. van Swin- den. De hoogleraar had zelf voor de vervaardiging en de verzending zorg gedra gen, en hieraan danken we een tweetal brieven afkomstig uit de omvangrijke correspondentie van Van Swinden50. Van Swinden was een groot bewonderaar van de Societas Meteorologica Palati- na. Door zijn broer kende hij het instrumentarium zowel als de publicaties van deze organisatie, en als geen ander was hij in staat om de kwaliteit van deze za ken te beoordelen. En dat oordeel was zeer positief!51 Wanneer Van de Perre hem dan ook verzoekt om een van zijn eigen kompassen ten behoeve van zijn 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 122