bracht Brugmans tot een fraaie hypothese, waarbij hij veronderstelde dat een
combinatie van de 'hitte der Zonne' met een hoge vochtigheidsgraad van de at
mosfeer de nevel had doen ontstaan. Immers, zo betoogde hij, onder normale
omstandigheden worden er door de zonne- en aardwarmte 'vele zwaveldelen' uit
de aarde naar de hogere luchtlagen opgeheven, vanwaar ze meestal weer via on
weersbuien naar de aarde terugkeren. Het vocht in de dampkring moest echter
de 'Electrike stoffe' uit de lucht hebben verjaagd, 'hetgeen by alle Electrike
proeven zoortgelyke damp altoos doet'. Aldus bleven de reeds verzamelde zwa
veldelen over, die vervolgens 'door eigen zwaarte naar beneden zakten, zig ver
enigden met het wateragtig deel der beneden dampkring en met hetzelve op bo
men en planten nedervielen'.
Ook Van de Perre had zo zijn eigen ideeën omtrent het ontstaan van de nevelIn
september 1785 schrijft hij hierover in een brief aan zijn wetenschappelijke cor
respondent Dr. Jacob van Breda te Delft46. Hij had toen juist een tweetal 'Na
tuurkundige Verhandelingen van dhr Ingenhousz' toegezonden gekregen, die
door Van Breda uit het Frans waren vertaald66. Van de Perre blijkt zeer geboeid
te zijn door de proeven van Ingen-Housz aangaande de fotosynthese bij planten.
Aan Van Breda schrijft hij dat hij niet kan begrijpen 'hoe men nog kan twijfelen
of de planten in de zonneschijn, dan wel het water waarin zij gestelt worden, lugt
voortbrengen'Immers, zo stelt hij'de proeven die hier en daar op de oorzaken
der buijtengewonen nevel van 1783 gedaan zijn hebben mijn's bedunkens aller
duidelijkst doen zien, dat men ze aan den overgroten toevoer van lugt uijt de on-
derscheide planten te wijten hebbe'.
In de voorbije zomer van 1785 had hij zelf ook nog verschillende proeven op dit
gebied gedaan. Experimenten met esdoornbladeren ('Erabele') en wieren ('een
groene stof, die op de oppervlakte myner gragten dryft') hadden hem in die
'productie van lugt uyt planten nog meerder bevestigt'Zo waren de aan de
zonneschijn blootgestelde bladeren 'in de droge en heldere dagen van juny' aan
de onderkant 'witagtig en schrompelig' geworden. Ze schenen dus 'als half ver
dort', maar bij nader onderzoek met een goede loep zag men dat die 'witagtige
couleur' veroorzaakt werd door 'kleijne ronde lugtblaasjes daar d'onderkant
van het blad gansch mede overdekt was en dat door dat middel het blad als uijt-
geput wierd'. De daarop volgende 'sterke daauwen en regens in Augustus heb
ben dat verlies weer vergoed en het blad is aan de boomen zelfs tot nog toe geble
ven, hoewel het nimmer zo fleurig is geworden als datgeen, daar zulks niet aan is
te zien geweest', aldus Van de Perre.
c. 1783-1789
Daarmee zijn we al aan de zomer van 1785 toegekomenDe hieraan voorafgaan
de periode had een zeer strenge winter 1783-1784 te zien gegeven, met een lange
vorstperiode en een laat voorjaar67. Ook de zomer van 1784 was vrij koud ge
weest. De herfst was verder bijzonder droog, evenals het voorjaar van 1785. Bo
vendien was de winter van 1784-85 weer extreem koud. De maand maart 1785
behoort tot de koudste maanden die ooit in Europa zijn waargenomen. Het was
uitgerekend de periode waarin Jona Willem te Water, een van Van de Perre's
vrienden, naar Leiden verhuisde, en deze verhuizing kostte hem dan ook vier
weken!68 De vorst stremde werkelijk alles! Ook in de volgende winters was het
goed raak. De winter van 1785-86 was zeer langdurig, en die van 1786-87 weer
uiterst streng. In de door Labrijn weergegeven meetreeksen staat het laagste
89