terwijl de leeftijdsopbouw van de stedelijke plunderaars veel gespreider is (en daarin overeenstemt met de opbouw van de leeftijdsverdeling van de deelne mers aan ongeregeldheden in Amsterdam34). Deze veel exclusievere recrute- ring zou kunnen wijzen op een zeker cultureel verschil tussen stad en platteland. De afwezigheid van de vrouwen Dekker heeft gevonden dat vrouwen vaak een prominente rol speelden bij poli tieke en anti-fiscale oproeren35. Hij acht het zelfs mogelijk dat de oranjetraditie vooral door vrouwen werd doorgegeven: de aanvoerster van de orangistische rellen te Zierikzee in 1747 is de kleindochter van de leidster in 1672. Die traditie is dan wel doodgelopen. Van de 238 met de naam bekende Zierik- zeese plunderaars zijn er slechts 20 vrouw, en geen van deze vrouwen is een leid ster. Op het platteland is het nog veel meer een mannelij ke aangelegenheid. Aan de rellen op het westen van Schouwen (waar we 130 namen kennen) doet geen enkele vrouw mee en van de 186 met naam bekende plunderaars van het platte land te Zierikzee zijn er slechts vijf vrouw. Ook deze gegevens lijken te wijzen op een zeker cultureel verschil tussen stad en platteland. Maar ook de geringe rol van de vrouwen in Zierikzee moet verklaard worden. Dat kan niet door een beroep te doen op de (pas in de eerste helft van de negen tiende eeuw optredende) verandering in opvattingen over de aard van de vrouw: van een onredelijk en opstandig wezen naar het bekende passieve schepsel. In de j aren 1787-1797 namen vrouwen wel degelijk deel - ook als leidsters - aan de rel len en oproeren in sommige Hollandse steden. Misschien kan een verklaring gevonden worden in de economische ontwikkeling van Zierikzee in de tweede helft van de achttiende eeuw. We beschikken over een schets van de economie van Zierikzee rond 175036. Van de vijf hoofdtakken van de Zierikzeese handel die onderscheiden worden (het zoutzieden, de visse rij, het meereden, de landbouw en de koophandel) bloeit alleen de laatste. In 1720 waren er 75 schepen, in 1747 zelfs 97 en in 1750 altijd nog 77. Ook de bin nenvaart is nog belangrijk, al is die sinds 1650 van 150 tot 70 schepen afgenomen. In 1795 zijn er nog 7 koopvaardijschepen. De Kanter, die deze cijfers geeft, wijdt de achteruitgang vooral aan de vierde Engelse Oorlog37, maar dat is onjuist. On der de plunderaars van 1787 is het aantal zeelieden gering, terwijl die in 1747 nog een aanzienlijk deel van de oproerlingen uitmaakten3'5. Dat moet wel betekenen dat er al in de 80er jaren weinig zeelieden meer in Zierikzee waren. De cijfers van de opbrengsten van de convooien bevestigen deze datering van de teruggang al ver voor 1780. In 1749 waren de opbrengsten van het kantoor te Zierikzee nog 52.776. Voor een periode van 20 jaar ontbreken de cijfers, maar na 1767 schommelen ze rond de 13.000, met een incidentele uitschieter tot 18.00039. Nu zijn de cijfers van de convooien en de licenten notoir onbetrouwbaar, maar een grove indicatie kunnen ze wel geven. Deze economische achteruitgang wordt bevestigd door de gevonden bevolkingsdaling. Nu heeft een dergelijke langdurige en zware economische achteruitgang tot ge volg dat door de stijgende werkloosheid de sexratio nog verder verschuift in de richting van een vrouwenoverschot (omdat de stad onaantrekkelijker wordt voor jonge mannen), én, door de toenemende concurrentie op de arbeidsmarkt, dat het aandeel van de vrouwen in de beroepsbevolking daalt40. Dat betekent dat zowel het aantal alleenstaande vrouwen toeneemt, als het aantal dat afhan kelijk is van de steun. Een bevestiging dat dit ook te Zierikzee plaats vond zou 182

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 228