kunnen zijn dat we van vier van de vijf plattelandsvrouwen die aan de onlusten deelnamen het beroep kennen (drie arbeidsters en een boerin)maar van slechts drie van de twintig uit de stad (een arbeidster, een hovenierster, en één die 'uit werken ging'). Het gevolg van de geschetste ontwikkeling is dat zowel het aantal onafhankelijke vrouwen als hun overwicht in de hele groep van vrouwen afneemt. De vrouwen zouden afhankelijker geworden zij n en als groep - ook op zichzelf- een afhanke lijker indruk zijn gaan maken. Nu rebelleren volgens Rudé en Hobsbawm juist de mensen met een zelfstandige economische positie (die niet afhankelijk zijn van de bedeling)41. Ook Dekker heeft gevonden dat vooral de alleenstaande vrouwen, die zelf in hun onderhoud voorzageneen rol speelden bij oproeren42Het zou kunnen zij n dat het vermogen van de Zierikzeese vrouwen om in opstand te komen door de economische achteruitgang en hun daardoor toenemende sociale afhankelijk heid gebroken was. De steden waarvan we weten dat er wél vrouwen deelnamen aan orangistische oproeren in de patriottentijd (Amsterdam, Den Haag, Rotter dam) zijn juist die steden waarvan de bevolking tot 1800 bleef groeien, en waar de economische achteruitgang niet zo desastreus verliep. Beroepen van plunderaars De sociale herkomst van deelnemers aan oproeren is lange tijd onbekend ge weest. De stukken van de commissie van onderzoek geven - alleen al voor Schouwen en Zierikzee - de beroepen van zo'n 350 plunderaars (zie Bijlage II)43. Om dit aantal overzichtelijk te maken is hier gekozen voor een indeling in zeven groepen, gedeeltelijk naar beroep, gedeeltelijk naar status en mate van zelfstandigheid. Het zijn: boeren, ambachtslieden (meesters en gezellen, maar geen knechten), scheepslui, (schippers, vissers, stuurlui, maar geen matrozen of schippersknechten), overige min of meer zelfstandigen (winkeliers, slachters, vrachtrijders etc.), overheidsdienst (schouten, schepenen, dienders en school meesters), knechten (samen met matrozen en klerken), en tenslotte arbeiders (samen met dijkwerkers, zandwerkers en zakkendragers). Tabel 1. Beroepen van plunderaars. (I. noord-oosten, Ila Zierikzee, lib platte landers te Zierikzee, III westen). I Ila lib III boeren 7 22 4 4% 26 19 /O 10 14 ambachtslieden - - 17 17% 14 10 8 11 scheepslui - - 21 21% 6 4.: 5% 1 1.5 i% overige min of meer zelfstandigen 4 12.. 5% 15 15% 9 6.: 5% 2 3 overheidsdienst 1 3 - - 5 3.: 5% 7 10 knechten 2 6 o/ /O 17 17% 4 3 /O 2 3 0/ /O arbeiders 18 56 O/ /O 26 26% 71 52 O/ /O 40 57 /O 32 100 135 70 Bij groep I, de deelnemers aan de ongeregeldheden in het noord-oosten van Schouwen in november 1786 en september 1787, ontbreken de ambachtslieden. 183

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 229