'Zoo zet Ge u rustig in den ridderlijken Zadel Hoog Edel Heer! als 't Hoofd van Zeelands ouden Adel, Omdat ge afkeerig van gevlei en slinksche streken Gewoon zijt als een Zeeuw, goed rond, goed Zeeuwsch te spreken, Elk één oplettend hoort, en antwoordt welberaên, Onzijdig, vriendlijk, en nooit troostloos heên doet gaan'. Trouwens ook de gildebroeders van het St. Lucas gilde waren zeer ingenomen met de benoeming van hun 'overdeken' op deze hoge post. Bij de Zeeuwse muntmeester Holtzhey lieten ze een gedenkpenning vervaardigendie ze Van de Perre ten afscheid aanboden20. Zoiets was nog nooit eerder gebeurd. Het was kennelijk bedoeld om hem een hart onder de riem te steken, want dat de baan niet eenvoudig zou zijn lieten ze ook al in het opschrift doorklinken: IN TUAM ET PUBLICAM UTILITATEM ARDUA QUAERO; 'Ten uwen en ten alge- meenen nutte ga ik moeiten tegemoet'. Dit getuigde van een vooruitziende blik. De vervulling van het ambt In de Staten van Zeeland en in het Admiraliteitscollege namen de werkzaamhe den een aanvang, direkt nadat Van de Perre er de eed had afgelegd. Dit ge schiedde respectievelijk op 20 en op 31 oktober van het jaar 1768"1. In het Colle ge van Walcheren, waar Jacob van Citters de Eerste Edele had vertegenwoor digd, werd Johan Adriaen pas op 2 februari 1769 geïnstalleerd, nadat enige po gingen om hier een andere kandidaat te vinden waren mislukt. Een tweede 'Re presentant' lag hier namelijk meer voor de hand, daar dit college nogal eens ge lijktijdig met de provinciale staten vergaderde. Ook Van de Perre zelf vond dit nogal bezwaarlijk. Hij vreesde hier een 'onnut meubel' te zijn, terwijl ook het obstakel van zijn 'Jonkheid' in het wat oudere college een bezwaar kon zijn22. Over deze 'swarigheden' wil hij echter wel heen stappen wanneer 'Zijne Door luchtige Hoogheid' dit wenste. Wel zou hij dan graag het hieraan verbonden 'amptfurnissement' aan 'Walcherens kas present doen'. Mogelijk dat dit gebaar dan de 'wangunst van zulken die de Wereldsche Zaken niet regt bevatten', zou kunnen ontwapenen. Bovendien kon hij hiermee tonen 'dat er niets is, 't geen mij ne delicate constitutie mij maar enigszins toelaatdat ik niet voor mijnen me- demensch zoude in 't werk stellen'. Vooral hier raakt Van de Perre een voor hem zeer belangrijke drijfveer. Zich in alle bescheidenheid inzetten voor zijn medemens, dat was een wens die heel zijn leven op de achtergrond heeft meegespeeld bij al zijn doen en laten, en dus ook in zijn politieke carrière. Of echter zijn zachtzinnig karakter, zijn welhaast angstvallige bedachtzaamheid en zijn onoverwinnelijke afkeer van de 'streken der staetkunde'23 hem tot de meest geschikte persoon voor het ambt van Repre sentant maakten is nog maar de vraag. Al behoort de beoordeling van zijn politieke loopbaan niet tot de doelstelling van deze studieer mogen toch wel een paar opmerkingen gemaakt wordenPer slot van rekening heeft Van de Perre het ambt gedurende tien jaar bekleed, en bovendien doet de enkele beoordeling door Vijlbrief, die stelt dat Van der Perre de belangen van de Prins slecht gediend zou hebben, de man waarschijnlijk toch iets te veel onrecht9. Het is vrij zeker dat Van de Perre als Representant geen ge lukkige start heeft gemaakt. Zijn onervarenheid zal hem stellig parten hebben gespeeld, temeer daar de problemen van het land er bepaald niet om logen. In zijn aanspraak tot de Staten wijst Van de Perre er zelf al een aantal aan. Ver geleken met vroeger was de provincie zeer verarmd, 's lands kas was uitgeput, de 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 38