Van de Perre vond nu zijn plaats in de 'Edel-achtbare Vergaadering' te 'odieus' gewordenom er nog langer deel van te kunnen uitmakenBovendien zouden de personen die dit veroorzaakt hadden door hem nooit meer met dat vertrouwen kunnen worden aangezien, dat nodig was om de belangen van het eiland ge meenschappelijk te behandelen. Tegen hen zal hij nu immers ook enige proces sen moeten openen, 'ter recouvre van mijne uitgeschotene penningen', en ook dit zal het benodigde vertrouwen niet doen 'opwakkeren'. Met deze woorden van een in zijn medemensen teleurgesteld man 'scheurde' Van de Perre 'zich af' van zijn politieke bezigheden43. Hij verkoos liever 'de koninklijk weg' zo schreef hij zijn vriend Jacob Ermerins44. Anderen moesten het nu maar eens van hem overnemen. In december 1778 verzocht hij de Prins dan ook om snelle vervanging. Na de stemming in de Staten van Zeeland zou hij de afhandeling van de Walcherse on lusten toch niet meer tot een goed einde kunnen brengen. 'Ik ben malitieus ge noeg om te denken dat velen mij het plaisier [daarvan] niet gunnen' zo schrijft hij de stadhouder, maar hij verwacht dat zijn opvolger daarin gelukkiger zal zijn45. Deze opvolger werd nu opnieuw een vreemdeling in het politieke bedrijf, te we ten Willem Carel Hendrik baron van Lynden tot Blitterswijk46. Opnieuw een misrekening voor de Van Citters. De voormalige representant Willem van Cit- ters had namelijk het ambt voor zijn zoon verzocht. De tijd voor een verzoening met de Prins was nog niet rijp. De Prins vertrouwde hen niet. Tegen baron van Hardenbroek gaf Willem V zelfs te kennen dat hij vermoedde dat de familie het juist daarom begonnen was: ze hadden het 'seer waerschijnelijk soo moede trag- ten te maken aen Van de Perre', opdat ze opnieuw met het representants-ambt 'souden worden gebenificieerd'. Bovendien schenen de heren 'niet vreemt te wesen van al hetgeen er thans in Zeiand gebeurt', zodat 'Sijne Hoogheid de heren toch al niet meer soo vriendelijk soude konnen ontvangen als voormaals', aldus Van Hardenbroek47. In januari 1779 nam Van de Perre officieel afscheid in de Staten van Zeeland. Zijn afscheidsrede had hij gedateerd op de 23ste, de tweehonderdste verjaardag van het sluiten van de Unie van Utrecht48. Daarmee onderstreepte hij nog eens het belang dat aan het handhaven van de voorvaderlijke normen en waarden ge hecht diende te worden. Ook verontschuldigde hij zich voor zijn eventuele fou ten. Het belang van zijn medeburgers had hij altijd 'boven eigenbaat en eerzugt' willen stellen, en ook de eensgezindheid tussen de leden van Staat was hem altijd zeer ten harte gegaan. Maar had hij 'in dezen gedwaald', dan dienden de Edel Mogende Heeren dat te wijten 'aan mijne ingebore geneigdheid en zugt tot toe gevendheid', het verlangen tot een 'goeden verstandhouding met mijnen Mede- mensch en mijne opregte liefde voor de Vreede en Eensgezindheid'. Hij ging nu een nieuwe levensperiode in: een 'Loopbaen, die ik mij voor weinige maanden niet had voorgesteld,' zo schreef hij de Prins49. Niettemin hoopte hij zich ook in dit toekomstig afgezonderd leven te beijveren 'in alles wat tot roem van mijn overheid, tot nut van mijn medemensch en tot een goed voorbeeld van mijn medeburgeren kan verstrekken'. Hij behield in ieder geval het respect van vele van zijn stadsgenoten, terwijl ook de titel van 'Excellentie', de eerste zit plaats in de kerk en een vrijdom van 's lands belastingen voor hem bleven ge handhaafd. Tenslotte benoemden de Staten van Zeeland hem ook nog voor het leven tot 'Extraordinaris gedeputeerde' bij de Staten Generaal5". 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 49