III. EEN NIEUWE LEVENSFASE ALS 'PHILOSOOPH' (1779-1790) Met het wegvallen van de drukke politieke ambtsbezigheden kwam er uiteraard een zee van vrije tijd voor Van de Perre beschikbaar. Niettemin schijnt het hem van het begin af aan voor ogen te hebben gestaan, hoe hij deze vrijgekomen tijd zou gaan invullen. Meer dan beu van het politieke bedrijf koos hij doelbewust voor een retraite in de wetenschappen. Volgens Van der Palm, die hem aan het eind van zijn leven van nabij kende, had Van de Perre altijd al uitgezien naar het ogenblik waarop hij zich volledig aan 'wetenschap en geleerdheid' zou kunnen gaan wijden. Het moest iets verrukkelijks zijn! Vooral de natuurkunde en de theologie hadden hem altijd al aangetrokken, maar nooit eerder had hij de tijd gehad om deze interesse uit te bouwen. Van der Palm drukt zich dan ook niet te sterk uit wanneer hij schrijft dat Van de Perre in 1779 een geheel nieuwe loopbaan is begonnen. Ondanks de retoriek van de toenmalige schrijfstijl komt uit zijn woorden inderdaad het beeld naar voren van een oprecht geïnteresseerde en hardwerkende man; een man, die bij zichzelf een nieuw interessegebied heeft aangeboord. 'Zoo er ooit eenige tyd in edele, onvermoeide arbeidzaemheid werd doorgebracht, het was deze. Elke dag werd geteld, de uuren uitgewoekerd, de verloren oogenblikken bejammerd. Zyne be geerte naer kennis vermeerderde by elke schrede der vordering, [en] het onder zoek werd eindelyk de volstrekte behoefte voor zynen geest'1 De popularisering der natuurwetenschappen en de fysico-theologische inspiratie Waarom koos Van de Perre voor de wetenschappen? Waarom zou hij zich bo vendien zo gaan inspannen voor allerlei - vooral lokale - wetenschappelijke ge nootschappen en instellingen? Op deze twee vragen willen we graag eerst even ingaan, alvorens we de aktiviteiten van Van de Perre op dit gebied nader zullen beschrijven. Allereerst mag zijn belangstelling zeker gezien worden als een uitvloeisel van de algemene popularisering, die de natuurwetenschappen in de achttiende eeuw ten deel was gevallen. Een popularisering die weer voortvloeide uit de geweldige successen, die de natuurkundige methoden sedert Newton (1642-1727) hadden weten te behalen. In de inleiding is hierover al iets gezegd. Deze veranderende inzichten over de materie en haar eigenschappen hadden ook een grote invloed op het gehele geestelijk leven. De kennelijk aanwezige rationele structuur van de Schepping betekende voor velen een versterking van het Godsbesef, waaraan talloze 'bewijzen' voor het bestaan van de Schepper ontleend konden worden2. De eerste Nederlander die de experimentele methode benut heeft voor dit type Godsbewijs, was de uit Purmerend afkomstige Bernard Nieuwentyt (1654- 1718). In 1715 publiceerde hij Het regt gebruik der Wereltbeschouwingen, ter overtuige van ongodisten en ongelovigen, een apologetisch boek dat gedurende de hele achttiende eeuw een ongekende populariteit zou genieten. Werken zoals die van Nieuwentyt en zijn geestverwanten gaven bovendien aanleiding tot een zeer optimistisch wereld- en Godsbeeld3. De natuurwetenschappelijke methode zou uiteindelijk stellig tot 'de ideale wereld' moeten leiden. Had God de natuur immers ook niet ideaal geschapen? Een studie van die natuur zou de mens dan ook zeker veredelen, en dichterbij zijn aardse roeping brengen. Deze wisselwer king tussen geloof en wetenschap, deze 'fysico-theologische' inspiratie, heeft al- 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 50