dus in de achttiende eeuw vele onderzoekers tot diepgaand wetenschappelijk
onderzoek aangezet4.
In de Nederlanden waren het aanvankelijk vooral de Doopsgezinden, die hier
het voortouw namenMaar na ca. 1750 begonnen ook mensen uit de gevestigde
gereformeerde kerk voor deze denkbeelden warm te lopen .Dit laatste hing mo
gelijk samen met het feit dat de Republiek in deze periode met een algehele ach
teruitgang werd geconfronteerd. Er is wel gesuggereerd dat velen zich juist daar
om min of meer vastklampten aan het met de fysico-theologie samenhangende
optimistische wereldbeeld5. De vooruitgang van kunsten en wetenschappen, en
dus ook de verspreiding van deze kennis, zou dan hèt middel bij uitstek zijn om
de genoemde achteruitgang te keren.
Hoe dit ook zij, Van de Perre's motivatie tot de wetenschap mag zeker fysico-
theologisch genoemd worden6. Deze samenhangende interesse meldt ook Van
der Palm wanneer hij schrijft dat 'de Godgeleerdheid en de Proefondervindely-
ke Wysbegeerte' veruit de grootste plaats 'van zyn hart, zyn onderzoek en eenza
me uuren' besloegen. 'Ja, ik schroom niet Van de Perre een Godgeleerden te
noemen', aldus Van der Palm (zelf een predikant), die daar wel aan toevoegt dat
het 'leerstellig en wederleggend gedeelte dezer edelste wetenschap' Van de Per-
re nooit wist te bekoren7. Geen uitputtende exegese dus bij Van de Perre, maar
wel een door Godsvrucht gedreven 'zucht tot ontdekkingen, tot het nieuwe en
zonderlinge'.
In de natuurkunde, ofwel de 'Proefondervindelyke Wysbegeerte', was deze
drang goed uit te leven, in alle eerbied en verwondering. Van der Palm zet het
nog eens duidelijk voor ons neer:
'Welk een blik is het voor den Wyzen, een gansch weereldgestel, en veel
licht het gansch heelal in de verbazendste beweging gebragt te zien door de
zelfde eenvoudige krachten, die den wellende zandkorrel uit zyne plaets
doen stuiven, en de loop des Hemels uit het vallen van een appel op te los
sen! Met het zelfde gewapend oog waarmee men de planeten als uit hare
banen voorwaerts rukt, en tot het zwak gezicht des sterflyken doet nade
ren, ook al de majesteit der Schepping in het stof eenes vlinders te zien pra
len8!'
Of, samengevat in de woorden van Van de Perre zelf, in zijn 'Aanspraak' tot het
door hem in 1785 opgerichte Natuurkundig Genootschap der Dames:
'O, Verrukkelyke Orde! Die kan niet anders dan in God zelve, den Bron
van wijsheid en orde gegrond zyn'9.
De eerste schreden op het pad der wetenschappen
In de loop van 1779 begon Johan Adriaen dus met zijn theologisch geïnspireerde
studies. Hij schafte zich de nodige boeken aan10, en begon zich te oriënteren. Nu
was 1779 een bijzonder jaar. Het weer was 'ongemeen heet, droog en stil', en er
heerste een hittegolf, die in twee en een halve eeuw zijn weerga niet kende".
Was het hierdoor, dat Van de Perre zich voor het weer ging interesseren? Ging
hij hierom waarnemingen doen? Helaas, we weten het niet. In ieder geval mag
men aannemen dat het weer in deze 'negen maanden lange zomer' het gesprek
van de dag vormde.
Wel weten we dat de natuurverschijnselen in de atmosfeer een geliefd thema
vormden voor de fysico-theologisch geïnspireerde schrijvers. William Derham,
de Engelse Nieuwentyt, die met zijn boek Physico-theology de stroming indirekt
21